Dussen tijdens Tweede Wereldoorlog

De oorlog. Thuis werd er maar bar weinig over verteld. Over de watersnood werd nog wel eens verhaald, maar de oorlogsjaren bleven doorgaans onbesproken. ‘Een angstige tijd’ was alles wat mijn moeder erover kwijt wilde. De nare ervaring was zorgvuldig weggestopt. Enkele stille getuigen van de oorlog waren er nog wel: een doos sunlight-zeep op de vliering en een klein gietijzeren potkacheltje in het schuurtje. Beiden mochten beslist niet weg. Er zou maar weer eens oorlog komen…

Mobilisatie 1939 en oorlogshandelingen mei 1940

Toen duidelijk ging worden dat een oorlog onvermijdelijk was, werd een algemene mobilisatie door de regering bevolen. De wacht werd betrokken om de dreiging uit het oosten te keren. Nog niet eens zó slecht bewapend, maar van hoog tot laag slecht geoefend en vooral ook mentaal onvoorbereid op wat oorlog betekende. Op 25 augustus 1939 werd de vóórmobilisatie gelast, waarbij een kern van personeel onder de wapens kwam die de algemene mobilisatie moest voorbereiden. Drie dagen later, op 28 augustus om één uur 's middags, werd de Algemene Mobilisatie uitgeroepen. Alle dienstplichtigen, zestien lichtingen van 1924 tot en met 1938 werden opgeroepen; de lichting 1939 was al onder de wapenen.

Een groot deel van de Dussense jongeren werd zodoende onder de wapenen geroepen. Het had een flinke impact op het sociale leven in het dorp. De boeren kwamen midden in de oogsttijd voor een deel zonder arbeiders te zitten en locale voetbalclub R.K.V.V. Dussensche Boys werd tijdelijk (tot voorjaar 1944) opgeheven wegens gebrek aan actieve leden.
Vanuit Uppel werden in Dussen de eerste oorlogsevacuees opgevangen. Hun huizen waren namelijk gesloopt omdat deze in het schootsveld van het fort aan de Tol lagen. Ze vonden in Dussen een gastvrij onthaal.

In mei 1939 waren er soldaten gelegerd bij het Capelsche Veer. In Dussen werd de manschappen een vrolijke avond bezorgd. Uit de opbrengst van een collecte gehouden onder de bevolking werden zij onthaald. Door fanfare Wilhelmina werd samen met de militairen een rondgang door het dorp gemaakt, waarna de avond genoeglijk werd doorgebracht bij hotel Leemans aan de Sluis. De geste werd door de militairen zeer gewaardeerd.

Cor Bouman (1908-1993), klompenmaker aan de Baan maar tevens gewaardeerd tekenaar en schrijver, was ingedeeld bij de 4de Sectie, 1e compagnie, IIde bataljon, van het 17de Regiment Infanterie en bediende een lichte mitrailleur. De 1e compagnie bestond uit 4 secties met elk 3 groepen van 11 soldaten. Op 11 mei werd de 4e sectie aangevoerd door sergeant Helmonds. Ze verdedigden de Peel-Raam stelling. Tijdens de gevechtshandelingen met de Duitsers raakte hij gewond en verloor één oog. Na hun overgave wierp Bouman zijn mitrailleur in het kanaal van Zijtaart. Na de oorlog werd hij door sectie-commandant sergeant Helmonds geëerd voor zijn optreden en tot oorlogsinvalide verklaard met het daarbij behorende pensioen.

De mobilisatiecompagnie van het 17de Regiment Infanterie werd geformeerd te 's-Hertogenbosch op 29 augustus 1939. Na enkele dagen marcheerde men van Den Bosch, langs de Zuid-Willemsvaart, naar Uden. Het viel niet mee om de paarden met de stukken mee te krijgen. Te Uden werd men ingekwartierd in het Kruisherenkollege, het patronaatsgebouw en timmerfabriek Franken aan de Markt, waar men een aantal dagen verbleef. Op 8 september vertrok de compagnie naar Boekel, waar men werd ingekwartierd in "de Burg", waar tevens het compagnieskantoor was. Na een verblijf van enkele maanden ging men naar Venhorst, naar de Venhorstse weg waar barakken waren gebouwd. Het compagnieskantoor werd verplaatst naar de Kinderen Donkers.De taak van de compagnie was: stellingbouw in de Peel-Raamstelling, een van de linies voor de verdediging van Nederland. Commandant van deze "Peeldivisie" was kolonel Schmidt.

Na het begin van de aanval van Duitsland op Nederland werden als gevolg van de doorbraak bij Mill, de inmiddels voltooide stellingen in de Peel en ook in Boekel verlaten in de nacht van 10/11 mei 1940 om 24.00 uur. Men trok zich terug van de Peel-Raamstelling naar de westelijke kanaaloever van de Zuid-Willemsvaart om de sector bij en tussen de bruggen van Keldonk en van Veghel te verdedigen.
Tegen 11 uur in de ochtend van zaterdag 11 mei kreeg de 1e compagnie vuurcontact met de vijand die zich op de oostelijk kanaaloever ophield. Deze oever met daarlangs de weg Den Bosch-Helmond was hoger gelegen dan de westelijke oever. Het over en weer vuren hield aan. Enkele pantservoertuigen aan de andere brugzijde werden door de 6-velders vernield. Er sneuvelden aan beide oevers mannen. Om circa 16.00 uur werd bevel gegeven terug te trekken naar Sint¬Oedenrode, welk bericht door de 2e en 3e compagnie werd opgevolgd maar op de een of andere manier de 1e compagnie niet heeft bereikt. De terugtrekkenden verzamelden zich circa 2 km voor de brug bij Sint-Oedenrode en vonden daar de munitie die bestemd was voor de kanaaltroepen. Zij lieten deze ontploffen. De strijd voor de 1e compagnie ging nog door. Vanaf circa 12.00 uur kwamen Duitse pantserwagens over het kanaal over de vernielde brug bij Keldonk; de vijand reed een pantserwagen in het gat en kwam zo naar de overkant. (volgens ooggetuige sergeant Helmonds; nb. L de Jong in deel III: duitse pantserwagens kwamen over de onverdedigde brug bij Heeswijk!) De duitse pantserwagens reden enkele keren achter de Nederlandse stellingen door. Tenslotte kwam de infanterie mee. De situatie werd onverdedigbaar en onhoudbaar. Om circa 17.50 uur gaf de strijdgroep van 58 (of 62?) mannen zich over. Zeven jongemannen waren gesneuveld aan Nederlandse zijde.

De groep krijgsgevangenen marcheerden af richting Erp/Keldonk, waar men rond 20.00 uur aankwam en overnachtte in de R.K. jongensschool. Op 13 mei ging men naar Veghel, waar men overnachtte in het Franciscanessenklooster. Op 14 mei ging het 's ochtends naar Uden en dezelfde dag 's avonds naar Duitsland. Men reisde per trein via gevangenkamp Bocholt naar gevangenkamp Neubrandenburg, ook genaamd Stalag IIa. Op 9 juni kregen de daar aanwezige Nederlandse krijgsgevangenen (circa 7.000 manschappen) het bericht dat ze van de Führer naar huis mochten terugkeren. Ze reisden toen met de trein naar Enschede/Hengelo van waar ieder naar huis vertrok.

Cor Bouman bleef zijn leven lang getekend door zijn oorlogservaringen en niet alleen door het verlies van zijn oog. Toen in 1965 een optocht werd georganiseerd vanwege 20-jaar bevrijding maakte hij als klompenmaker een enorme klomp waarmee zijn neefje Kees Bouman samen met buurjongen Jan de Rooij Huibzn en een onbekend derde vriendje de 1ste prijs behaalden in de optocht. Op de klomp prijkte de alleszeggende tekst: 'Liever een Hollandse klomp dan de Duitse laars!!' (foto beschikbaar). Ook is er een foto bekend van de 'Bevrijdingsoptocht 25 jaar bevrijd' in 1970. De foto toont Dirk Millenaar op de tractor met op de wagen een door Cor Bouman geschilderde Duitse adelaar die in brand stond. De foto werd genomen voor het huis van Betsie Hoevenaren.

Bron: Persoonlijke brieven van Cor Bouman en Dossier betreffende soldaat Cornelis Bouman (1908-1983 Dussen), 1964-1990. BHIC sBosch, archiefnr. 7707, inv.nr. 85

Jos Verhoeven en Nol van Gennip van de Dussendijk en Korn, waren eveneens in de Peel gelegerd; bij Lieshout. Echte oorlogshandelingen hebben ze niet meegemaakt. Toen de overgave nabij was, kregen ze opdracht hun stellingen te verlaten en naar het noorden te trekken. Ze werden ingekwartierd te Heesselt (aan de Waal) ten oosten van Zaltbommel. Na de overgave waren ze een aantal weken krijgsgevangen in Leerdam. Nadat ze een verklaring ondertekend hadden, dat ze de nieuwe machthebbers geen schade zouden berokkenen, werden ze vrijgelaten en mochten ze naar huis. Boerenzoon Jos Verhoeven ontliep de Arbeidseinsatz omdat hij als landbouwer een bijdrage leverde aan de voedselvoorziening. Nol van Gennip, die als (loon)administrateur op de papierfabriek Maasmond aan Keizersveer werkzaam was, sloot zich in 1942 aan bij de "ondergrondse" en dook onder na de overval op het distributiekantoor van Hank. Na de bevrijding was hij tijdelijk commandant van de BS afdelingen in Almkerk en in Nieuwendijk en - tot aan de opheffing - in Hank.

Jos de Ruijter, uit de Zuideveldlaan, die destijds nog in Raamsdonksveer woonde, volgde een opleiding EHIO (Eerste Hulp In Oorlogstijd). Hij meldde zich op 20 april 1940 in Den Helder omdat hij graag bij de marine wilde, maar keerde onverrichterzake terug in Raamsdonksveer zonder te hebben deelgenomen aan enige oorlogshandeling.
Omdat het zuiden van Nederland al eerder werd bevrijd nam Jos dienst bij de Schotse Highlanders, waarmee hij via Nordrhein-Westfalen en Twente een bijdrage leverde aan de bevrijding van Noord-Nederland. De "heldendaden" tijdens deze tocht door Jos verricht en die hij heeft laten optekenen in een kranteninterview (Altena Nieuws 8 september 2011), nemen we maar voor kennisgeving aan.
Na de bevrijding kwam hij weer in Den Helder terecht waar hij een duikopleiding volgde en bij de onderzeebootdienst te Rotterdam werd geplaatst. Ze werden vooral ingezet bij het mijnenvegen, om de internationale handelsroutes van en naar de Rotterdamse haven mijnenvrij te maken.

Gert Schermers woonachtig aan de Kornse Buitenkade beschreef zijn militaire diensttijd van september 1938 tot juni 1940 in een aparte publicatie getiteld: Van Brug naar Boot. Deze is in het streekarchief te Heusden te raadplegen.

Door middel van het Nederlandse Rode Kruis ontving de familie Van den Oven uit Dussen in november 1943 tijding dat hun zoon en broer Johannes van den Oven zich als Japanse krijgsgevangene op Java bevond. (Bron: HNB 12-11-1943)

Ook Johannes (Jan) Wilhelmus Heessels (1898-1943) was als eerste luitenant in Nederlands-Indië gelegerd. Hij was er na de overgave tevens actief in het Indisch verzet, maar werd gevangen genomen en te werk gesteld aan de beruchte Birma spoorlijn. Hij overleed als gevolg van de geleden ontberingen in Tamarkam in Thailand.

Lambertus Hendriks (1902-1945) schipperszoon van Allegonda Cornelia van Dijk uit de Dorpsstraat was in 1940 in Batavia soldaat bij het KNIL en student aan de militaire muziekschool. Hij werd in 1942 krijgsgevangen genomen en als dwangarbeider ingezet bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorlijn. De omstandigheden waren er vergelijkbaar met die bij de Birma-spoorlijn. Ook voor Lambertus werden de ontberingen uiteindelijk te veel. In februari 1945 werd hij in verzwakte toestand opgenomen in het gevangenenhospitaal, waar hij in juli 1945 bezweek aan beriberi.

Het leven gaat verder

Na aanvankelijk in krijgsgevangenschap gezeten te hebben keerden de dorpsgenoten druppelsgewijs weer terug in Dussen. Eind augustus 1940 keerden de laatste 2 Dussense militairen terug in het dorp. Voor zover bekend vielen er onder de dussense lichtingen geen slachtoffers te betreuren.

Na de schok van de Nederlandse overgave, nam het gewone leven in Dussen vrij snel weer z'n gewone gang. Wel kreeg een viertal dussenaren door de rechtbank in Den Bosch 4 tot 8 maanden hechtenis opgelegd omdat zij zich, door militairen achtergelaten goederen zoals levensmiddelen, dekens, schoenen, etc., onrechtmatig hadden toegeeigend. Men ging naar het werk, de kinderen naar school en op zondag ontmoette men elkaar in de kerk. Het openbaar bestuur bleef in handen van de vertrouwde personen en ook het gezag (politie) bleef op zijn post. De Pluimvee- en Konijnenvereniging organiseerde haar jaarlijkse wintertentoonstelling en ook de voorjaarskeuring voor springstieren vond normaal doorgang. De ANWB gaf een filmvoorstelling bij Hotel De Zwaan. Het echtpaar L. Vermeulen-J. Schalken vierde hun diamanten huwelijksfeest in het bejaardenhuis Sint Petrus Stoel in het Rommegat en ook het gouden priesterfeest van pastoor Janssens de Horion was aanleiding voor een dorpsfeest. Bij C.A. Colijn-de Jong in de Bosschen, dagloner van beroep, werd in maart 1944 een drieling (3 jongens) geboren; de laatste keer dat zoiets gebeurde was al bijna een eeuw geleden. De restauratie en verbouwing van het kasteel tot raadhuis vorderde gestaag; de provinciale subsidie werd zelfs verhoogd van ƒ 25.000,- naar ƒ 38.500,-. De aanvraag van de kasteleins voor dansverlof tijdens de kermis van Dussen, werd door de gemeente - gezien de omstandigheden - afgewezen. Op de keeper beschouwd geen al te opzienbare dingen. De moord in oktober 1942 op een kloosterzuster door een pensiongast in het zelfde tehuis voor ouden van dagen in het Rommegat, zorgde voor meer consternatie maar had niets met de oorlog of de bezetting van doen.
Leidzaam verzet etaleerde zich - zij het spaarzaam - in de geboorteadvertentie van Marinus Nieuwesteeg (27-10-1943) waarin zijn ouders, A. van Moergestel-Nieuwesteeg, lieten aantekenen "Frank en Vrij". Binnen dat kader mag ook de bijsluiter met de tekst "Voor Koningin en Vaderland" bij de goedkeuring voor aangevraagde fietsbanden, gerangschikt worden.

De eerste Duitse soldaat in Dussen liet op zich wachten tot de herfst van 1944. Dat betekende echter niet dat men niets merkte van de bezetting.
Om een eventueel acuut tekort aan baar geld op te vangen, werd in mei 1940 in Dussen het eerste noodgeld gedrukt. Of dat het ook daadwerkelijk in roulatie kwam, wordt betwijfeld. Geleidelijk aan werden er echter ook meer vervelende maatregelen ingevoerd: levensmiddelen gingen op de bon, goud, zilver en andere edelmetalen moesten worden ingeleverd (juli 1941) evenals radio's en later ook allerlei andere zaken (fietsen, paarden, etc.). H. van Anrooij uit Nieuwendijk werd in januari 1941 aangesteld als hoofd van de distributiedienst in Dussen. Ramen dienden verduisterd te worden - waarbij er in Dussen in 1941 2 overtredingen te noteren vielen - en de spertijd werd ingevoerd. Vanaf 1941 moest iedereen een persoonsbewijs bij zich dragen (in 1941 in Dussen 2 overtredingen), weldra gevolgd door de invoering van de jodenster (1942). In de herfst van 1942 werd een verbod uitgevaardigd om zich in de Biesbosch te vestigen. Bedrijven en detailhandelaren werden gedwongen zich aan te sluiten bij een brancheorganisatie en op termijn zelfs hun activiteiten te staken, waardoor werknemers op straat kwamen te staan. Agrarische bedrijven werd de Nederlandse Landstand opgedrongen (1941). Toen de Duitsers ook de zogenaamde Arbeidseinsatz invoerden (1942), waarbij groepen van jonge mensen verplicht werden om in Duitsland te gaan werken, begon het lokale verzet zich te ontwikkelen en ontstond er een organisatie om onderduikers op te vangen en te ondersteunen.

Bevolkingsaantallen

Begin 1940 telde de gemeente Dussen 3.967 inwoners. In 1944 was dit aantal toegenomen tot 4.228; een stijging van 6,6 procent. Vooral in het kalenderjaar 1943 steeg het aantal inwoners opmerkelijk (+188), waarschijnlijk door de extra instroom van onderduikers. Mede als gevolg van de evacuatie was het aantal inwoners in Dussen in 1945 ten opzichte van het jaar daarvoor met 374 teruggelopen (-8,8%). Maar dat herstelde zich snel. In 1946 was het bevolkingsaantal weer terug op het niveau van vóór de komst van de onderduikers: 4.047.

Bron: Streekarchief Land van Heusden en Altena, Heusden, Gemeentebestuur Dussen, 1945-1969, toegang 0275

Onderduikers te Dussen

Voor een goed begrip dienen we te beseffen dat tijdens de oorlogsjaren de confessionele scheiding nog volledig intact was. Zo waren de protestantse buurtgemeenschappen aan de Korn en de Baan tamelijk zelfstandig en was er niet zoveel contact met de voornamelijk katholieke bewoners in de kern van Dussen rondom de Sluis. Het is evident maar ook opvallend dat door het protestantse deel van de bevolking meer onderduikers werden opgevangen dan door de katholieke bewoners. Waarschijnlijk is dit het gevolg van het feit dat er onder protestants-christelijke organisaties een netwerk bestond om onderduikadressen te vinden en uit te wisselen. Voor zover bekend heeft de rooms-katholieke kerk zich hiervan steeds afzijdig gehouden. Zij stelden zich op het standpunt dat de overheid gehoorzaamd diende te worden. Wel werd aanhangers van de NSB al vanaf 1934 door de katholieke kerk de communie geweigerd.

Een paar namen van onderduikers in Dussen die bekend zijn, zijn onder meer: Jan Smeekes, Jan Dijksman (ondergedoken bij Gerrit Donkersloot), Jan Klootwijk (ondergedoken bij Gerrit Schermers), Gerrit Harmsen (chauffeur dokter Van Vuure), Jan Hak uit Giessen, A. van de Roovaart (ondergedoken bij Otto Adriaan Groeneveld), Klaas Kroon uit Hoog-Blokland (ondergedoken bij collega-commies Gerrit van Rijswijk), Arjan de Jong (ondergedoken bij predikant Ds. J. Hindriks). Bij klompenmaker Janus van Gennip aan de Korn zaten drie onderduikers waarvan de namen echter niet bekend zijn en ook bij Hannes Raams in de Muilkerk was een onderduiker die zich bij razzia's en andere vormen van onraad met andere onderduikers verstopte in de ruime orgelkast van de gereformeerde kerk. Maar er waren er veel meer waarvan we de namen niet weten.
Onderduiker Arjan de Jong heeft van zijn verblijf in de pastorie van Ds. Hindriks een verslag geschreven, getiteld: Altena onder vuur uit de Langstraat. Het verslag is in bezit van Willy van Tilborg, Muilkerk 34, Dussen. Een deel van dit verslag is opgenomen in deel 28 van de Historische Reeks van het Land van Heusden en Altena, p. 128-129.

Gert Schermers van de Kornse Buitenkade herinnert zich naast de vele "gewone" onderduikers ook één geval van een joodse onderduikster en wel van een duidelijk als joods herkenbaar meisje ondergedoken bij zijn neef Ben Schermers, twee huizen vederop aan de Kornse Buitenkade. Zij heeft de oorlog overleefd en is later naar Israel geëmigreerd. Verder is bekend dat ook Ds. Hindriks uit de Muilkerk gedurende de bezettingsjaren een joods meisje in zijn gezin heeft opgenomen. Ze werd Alie genoemd maar haar echte naam was Hanelore Sachs. Toen het onveilig werd in Dussen is ze naar een schuilplaats in Giessen vertrokken.

Gerrit Harmsen was afkomstig uit Rotterdam en werd in de omgeving van Berlijn te werk gesteld (zie afbeelding). De omstandigheden waren redelijk maar tijdens een bombardement werd hij getroffen door een granaatscherf waardoor ziekenhuisopname noodzakelijk bleek. Eenmaal weer uit het ziekenhuis ontslagen, kreeg hij verlof om 'n paar weken naar Nederland te gaan. Hij dook echter onder en kwam in Dussen terecht bij de familie Jan van Etten in Dussen Binnen. Dokter van Vuure, die een paar huizen verderop zijn praktijkwoning had, ontfermde zich over Gerrit en nam hem als chauffeur in dienst (zie afbeelding). Als zogenaamde beambte in dienst van de bevolkingsgezondheid was hij daarmee redelijk beschermd voor regelmatige terugkerende razzia's.

Jan Klootwijk, zoon van een vlasboer, woonde in Rotterdam en besloot in 1943 onder te duiken omdat hij geen trek had om voor de Duitsers te gaan werken. Via het netwerk van regionale dominees kwam hij in contact met de familie Schermers in Dussen. Hij arriveerde aldaar in oktober 1943 en werkte een tijdje in het mattenkloppersfabriekje van Leen Koops (Leko). Commies G. van Rijswijk (den Dikken) uit Dussen bezorgde Jan een vervalst persoonsbewijs onder de naam Jan Huizer, met als geboortejaar 1920 omdat dat jaar buiten de Arbeidseinsatz viel. Via hetzelfde kanaal werd hij ook voorzien van de noodzakelijke bonkaarten. Tijdens zijn onderduikperiode in Dussen raakte hij bevriend met: Bernard van Leeuwen, Zeger Raams, Kees van Andel en Bram van de Wiel.

Hoewel de aanwezige onderduikers in een klein dorp als Dussen vrij algemeen bekend waren en er in het dorp natuurlijk ook mensen woonden die lid waren van de NSB of anderszins sympathiën koesterden voor de Nazi-ideeën, zijn er geen gevallen bekend dat onderduikers verraden werden. Eén keer kwam het voor dat er op zondag gekontroleerd werd bij de gereformeerde kerk in de Muilkerk. De dominee maakte dat toen vanaf de kansel bekend en adviseerde de aanwezige onderduikers om via de achteruitgang van de kerk, via het Kornsepad, naar de molen in het Noordeveld te vluchten."Ondanks dat ik zelf onderduiker was, verbaasde het mij hoeveel mensen er toen opstonden en met mij de kerk via de achterdeur verlaten hebben", vertelde Jan tijdens ons interview op 10 augustus 2011.

Aan het eind van de oorlog kwam Jan's zuster in Dussen op bezoek. Omdat ze vanwege de treinstaking niet meer terug kon naar Rotterdam, is zij toen ook in Dussen gebleven. Later zijn ze beiden naar Werkendam afgereisd waar ze ook het einde van de oorlog hebben afgewacht. Jan beschreef zijn verblijf aldaar bij een locale hoepelfabrikant als aanzienlijk minder comfortabel dan in Dussen; hij werd er meer behandeld als een loonslaaf.
Jan's onderduikperiode in Dussen heeft naast goede herinneringen nog iets blijvends opgeleverd. Na de oorlog trouwde hij met het buurmeisje van de familie Schermers, Pie Colijn van klompenmaker Colijn aan de Buitenkade.

Bij Jos Hak, van de levensmiddelenwinkel in de Krekeldraai, waren op een zeker moment wel vijf onderduikers ondergebracht. Die hadden al de nodige ontberingen meegemaakt en veel honger geleden; 'ze aten zelfs rotte appelen op' wist zijn zoon Aartjos Hak te vertellen. Onder deze onderduikers waren ook joden. Aan de dankbare onderduikers heeft de familie Hak in het Land van Heusden en Altena naast goede herinneringen ook de Israëlische onderscheiding Yad Vashem overgehouden. Henk Hak, zijn vrouw Hendrika en de kinderen Jan, Marie en Henk kregen in 1992 de prijs postuum. Wim, Gijs en Jos Hak in Dussen werden bij leven onderscheiden.

Verzet en illegaliteit

In 1941 werd een locale afdeling opgericht van de O.D. (Orde Dienst). Hiervan werden vooral ex-militairen lid, omdat hun een zekere mate van discipline werd toegedicht. In eerste instantie leidde deze groep een sluimerend bestaan, maar toen er steeds meer onderduikers in Dussen kwamen, begon men activiteiten te ontwikkelen. Zo werden distributiekantoren overvallen om bonkaarten voor de onderduikers te bemachtigen.
Parallel aan de lokale O.D. groep ontstond een distributienetwerk voor het verspreiden van illegale bladen zoals: Trouw, Ons Volk en Je Maintedrai. Van het een kwam het ander en enkele leden van deze netwerken waagden zich aan meer actieve verzetsdaden zoals deelname aan acties van regionale knokploegen. Zie het artikel elders op deze website over Marius Nederveen (1920-1945) die gefusilleerd werd in kamp Vught. In een latere fase werd ook wel steun verleend bij Biesboschcrossings.

Dussense personen waarvan bekend is dat ze werkzaam waren in de illegaliteit of bij de "ondergrondse" waren onder meer: Otto Adrianus Groeneveld, commies directe belastingen en sinds 1935 woonachtig in Dussen, schuilnaam Ome Ot, die de contacten onderhield met het districtskantoor in Breda en tot zijn onderduiken de leiding had over de groep Dussen. Zijn collega rijkscommies en tevens lid van de gemeenteraad namens de partij Gemeentebelangen, Gerrit van Rijswijk, schuilnaam den Dikken, vooral belast met de distributie van bonkaarten en de levering van valse persoonsbewijzen die door H. de Voogd, schuilnaam Boris, uit Almkerk werden vervaardigd; Van Rijswijk volgde Groeneveld op als leider van de groep Dussen. Daarnaast had je de broers Jos (sergeant in het Nederlandse leger) en Marius (Maar) Nederveen en de lokale geneesheer dokter Van Vuure, schuilnaam Teun, die vrijwel van alles wat er in het verzet in de regio omging op de hoogte was. Hij verstrekte gratis gezondsheidszorg aan onderduikers, ook in de Biesbosch, en droeg zorg voor het transport en de installatie van geheime zenders. Maar ook bijvoorbeeld Nol van Gennip, zoon van de klompenmaker en werkzaam op het kantoor van de papierfabriek werd in 1942 lid van de "ondergrondse". Zo zou het afbrandden van zijn woning aan de Straatweg het werk van wraaknemende Duitsers geweest zijn omdat de vogel gevlogen bleek toen ze hem wilde arresteren voor de overval op het Distributiekantoor te Hank. Een uitgebreid verslag van deze spectaculaire overval in maart 1944, waarbij 6.000 nieuwe stamkaarten met inlegvellen en 4.000 bonkaarten werden buitgemaakt, is opgenomen in de hieronder genoemde bronvermelding van J. Buitkamp. Het netwerk van de illegaliteit was echter veel groter, al liep men daar begrijpelijkerwijs niet mee te koop, integendeel.

Bron: Verzet in West-Brabant, deel 1 Biesbosch en Land van Heusden en Altena, door Dr. J. Buitkamp

De directeur van de papierfabriek, Braun, werd na de oorlog zelfs beticht van Duitse sympathiën, terwijl uit officieel onderzoek bleek dat hij actief had bijgedragen aan de illegaliteit. Zo fungeerde hij als koerier voor het bezorgen van bonkaarten aan onderduikers in Nieuwendijk en leverde daarnaast levensmiddelen voor onderduikers in het algemeen. Cruciaal was zijn waarschuwing in 1943 voor een op handen zijnde razzia in het Land van Heusden en Altena, omdat hij toevallig deelgenoot was van een gesprek tussen een Duitse officier en een soldaat waaruit dit bleek. Een waarschuwing die honderden mensen gered heeft. Maar ook dat hij - samen met burgemeester Mol - bij de Feldwebel gendarmerie in Breda zich zo kordaat borg stelde voor een tweetal werknemers van kantoor (J. Adriaanse en G. Ramakers) toen die op aanwijzing van een NSB’r door de Groene Politie waren ingerekend, waarbij hij er tevens voor zorgde dat belastende zaken uit hun lessenaar en hun woning verdwenen alvorens men tot huiszoeking had kunnen overgaan.
De ontlastende verklaringen werden behalve door burgemeester Mol ook ondersteund door verzetsman Nol van Gennip. Als commandant van de B.S. had hij directeur Braun in afwachting van zijn rechtzaak in voorlopige vrijheid gesteld, wat nog tot een handgemeen leidde met een ex-electriciën van de papierfabriek "omdat hij (Nol van Gennip) deze smeerlap had bevrijd".

Bron: “Aan het papier toevertrouwd” Geschiedenis van Papierfabriek De Maasmond te Keizersveer (1873-1951), door Ton Lensvelt, aanvulling op p.98

Ook vrouwen lieten zich niet onbetuigd en verrichtten als koerierster hand- en spandiensten voor de ondergrondse.

Jan de Rooy

Een bijzonder persoon voor wat betreft verzetswerk verricht in Dussen was Jan de Rooy uit Sprang-Capelle. Jan was lid van de verzetsgroep André uit Sprang-Capelle en werd tamelijk onvoorbereid naar het Land van Heusden en Altena gestuurd om er de troepenbewegingen van de Duitsers in kaart te brengen en deze informatie over te seinen naar een zender in Capelle. Dat leek een beetje 'n overbodige aktie, want in Almkerk stonden al twee zenders waarmee contacten met Engeland werden onderhouden. Bovendien was er in het transformaterhuisje van de PNEM bij Keizersveer nog een telefoonverbinding met het zuiden intact. Maar de verzetsgroep André wilde haar eigen contact en verbinding in de regio hebben. Na het oppakken van Jan de Rooy werden voor dat doel nog een viertal spionnen gestuurd.

In eerste instantie wilde De Rooy vanuit Almkerk zenden, maar de reikwijdte van zijn zender volstond niet. Via G. van Rijswijk (den Dikken) is Jan toen in Dussen terecht gekomen, waar hij in het schuurtje achter het boerderijtje van Johan Koekkoek - die met een buurmeisje van Jan getrouwd was - begon uit te zenden. Echter, op 22 december 1944 ontdekten de Duitsers de zender in de Muilkerk en dreigden de onschuldige bewoners van het boerderijtje te doden. Of Jan zich toen zelf vrijwillig gemeld heeft of dat hij werd aangegeven, laat onverlet dat hij een moedig man was. Hij werd uiteindelijk zonder enige vorm van proces op 6 januari 1945 gefusilleerd.

Reconstructie:


Hoe is het oprollen van de zender en de arrestatie van De Rooy in haar werk gegaan? De meest waarschijnlijke reconstructie is als volgt:
De Duitsers maakten zich al enige weken zorgen over de nauwkeurige beschietingen vanaf de overzijde van de rivier. Zij waren er van overtuigd dat de geallieerden heel precies de positie van de Duitse troepen wisten, vermoedelijk door spionage. Daarom startten zij een intensieve zoekactie in het Land van Heusden en Altena.
Nadat Jan 's morgens om 6 uur zijn bericht had doorgeseind, vertrok hij op de fiets, vermoedelijk naar Werkendam om post bij de ondergrondse te bezorgen. Zodoende was hij niet ter plekke toen de Duitsers even na het middaguur de boerderij van Koekkoek kwamen doorzoeken. De Duitsers zetten iedereen die in de boerderij aanwezig was met de handen omhoog tegen een muur: de boer en de boerin, hun beide jonge zonen, maar ook de buren: aannemer Van Tilborg en onderwijzer Van Hoven die er op bezoek waren. De Duitsers ontdekten in het schuurtje de zender. De arrestanten werden ondervraagd, maar hielden zich van de domme.
"Waar is die boerenjongen?" vroegen de Duitsers. 'Even weg' was het antwoord.
"Wie is die jongen?" 'Iemand uit Sprang.' "Dat is van over de rivier. Hoe komt hij hier?"
'Hij had vee naar Gouda gebracht, en toen kon hij niet meer terug de Maas over. Daarom is hij hier gebleven.'
Dit was het verhaal dat de familie Koekkoek met Jan de Rooy had afgesproken voor het geval er vragen over hem gesteld zouden worden. De Duitsers leken het verhaal te slikken maar maakten wel aanstalten om alle arrestanten mee te nemen. Op dat moment, zo herinnerde mevrouw Koekkoek (1914) zich vijftig jaar later nog altijd, kwam Jan de Rooy over de dam het erf opfietsen. Hij moet die Duitsers rond de boerderij gezien hebben, en geweten hebben dat de zender was gevonden.
Mevrouw Koekkoek: "Hij gaf zich zonder meer over. Het was verschrikkelijk. Hij en de andere mannen werden allemaal naar de naastgelegen gereformeerde pastorie gebracht. Daar zaten Duitse officieren en daar werden ze verhoord. 's Avonds kwamen ze allemaal weer thuis, behalve Jan dus. Als hij zich niet had gemeld, waren wij er allemaal aan gegaan, maar dat beseften we later pas."
Pas toen alles achter de rug was kwam bij haar het besef welke risico's ze had genomen door haar vroegere buurjongen - die aardige, rustige Jan de Rooy - hun schuur en huis aan te bieden. "Achteraf heb ik vaak gedacht: het was voor de goede zaak, maar ik zou dat soort dingen nooit weer doen."

Bron: website Rob Ruggenberg (1995).

Bertus en Ad de Rooy gearresteerd

De gevangenneming van Jan de Rooy had indirect ook gevolgen voor een tweetal naamgenoten uit Dussen. Het betrof de broers Bertus en Ad de Rooy, later bekend geworden van hoveniersbedrijf L.J.A. de Rooy (Bertus) in Dussen Binnen en van schoenwinkel A.M. de Rooy (Ad) aan het Vrijheidsplein maar destijds nog gewoon de oudste en de jongste zoon van de in 1936 overleden Arie de Rooy, grondwerker en machinist o.a. van het watergemaal bij Kornse boezem en van Jacoba van der Mast, die begin januari 1945 in Dussen werden gearresteerd.

Bertus was fruitteler van beroep en Ad beoefende het schoenmakersvak. Net als alle andere Dussenaren hadden ze in november 1944 holder den bolder moeten evacueren. Bertus met vrouw en twee kinderen en de nog ongehuwde Ad met zijn moeder waren in Almkerk neergestreken en wel aan de Korn of de Verlaatsche dijk op respectievelijk nummer B77 en B78. Dat was niet geheel toevallig want ze verbleven daar in wat vermoedelijk een leegstaand pand was naast schoenmaker Willem Sprangers. Ad werkte tot 1942 op een schoenfabriek maar toen deze werd gesloten wegens een gebrek aan grondstoffen moest hij in Duitsland gaan werken. Toen hij in 1943 tijdelijk verlof kreeg, keerde hij echter niet meer terug en is toen eerst 'n tijdje ondergedoken op 't Zand in Sleeuwijk maar daarna als schoenmaker gaan werken bij Willem Sprangers in Almkerk, terwijl hij er ook na de oorlog nog een tijdje in dienst geweest is.
Omdat de evacuatie nogal gehaast was verlopen, wilden ze op zeker moment terug naar Dussen om aldaar wat noodzakelijke dingen op te halen. Maar Dussen was verboden gebied, dus dat moest wel met de nodige omzichtigheid gebeuren. Niettemin werden ze door een Duitse patrouille gesnapt en opgebracht. Ze werden opgesloten en moesten hun 'Ausweiss' inleveren en op dat moment veranderde de houding van de Duitsers als bij toverslag. Schreeuwden ze aanvankelijk op z'n Duits tegen de twee mannen maar waren ze verder vrij laconiek, na het zien van hun indentiteitsbewijzen gedroegen ze zich opvallend nerveus.
De twee broers werden afgevoerd naar de Feldpolizei van de Wehrmacht in Woudrichem en daarna naar de gevangenis in Utrecht alwaar er allerlei hoge officieren met de nodige strepen en sterren op hun mouwen en revers bijgehaald werden. Ook enkele militairen van de gevreesde Sicherheitsdienst verschenen ten tonele en er werd een tolk geregeld. Tijdens hun verhoring werden ze geconfronteerd met verzetsmensen uit hun regio. Daarbij werden ze heel agressief ondervraagd waarbij voortdurend de naam Jan de Rooy viel. Ze wilden weten of die familie van hun was en wat zij dan wel in Dussen te zoeken hadden. Jan de Rooy, de Sprangse verzetsman, was enkele dagen eerder opgepakt en ontmaskerd als een spion voor de geallieerden. Nu kenden Bertus en Ad die Jan de Rooy niet eens, laat staan dat zij enige kennis hadden wat die in Dussen deed. Ze werden langdurig en ook niet bepaald zachtzinnig ondervraagd maar Bert en Ad bleven ontkennen iets met Jan de Rooy te maken te hebben. Dat ze dezelfde achternaam hadden was puur toeval en zij waren in Dussen om wat spullen op te halen die ze op hun evacuatieadres in Almkerk nodig hadden. Niets meer of minder.

Kamp Amersfoort:

De Duitsers geloofden hun verhaal echter niet maar omdat ze hun beschuldigingen niet hard konden maken werden de twee uiteindelijk aangeklaagd voor het feit dat ze zich beiden onttrokken hadden aan de verplichte Arbeidseinsatz. Daarvoor werden ze na verloop van een aantal dagen, aan andere gearresteerden vastgebonden, op transport gesteld naar Kamp Amersfoort waar ze op 8 januari 1945 aankwamen. Ze moesten hun persoonlijke bezittingen inleveren en kregen de geëigende kampkleding met de bijbehorende klompen uitgereikt. Ze werden ingeschreven als Häftling 9982 en 9983. Dat werd voortaan hun aanspreektitel in het kamp zoals bij het dagelijkse appèl; hun eigen naam mochten ze niet langer gebruiken. De bedoeling van de Duitsers was dat de gevangenen hun identiteit verloren en daarom werden ze vanaf dat moment aangesproken met hun nummer, hetgeen zij ook dienden te gebruiken als ze zich moesten melden bij de kampleiding. Daar leerden ze de eerste vorm van een strafkamp kennen door het slechte eten zoals suikerbietenstamp en te kleine porties droog brood.

Afbeelding van kampkaart in Amersfoort van Ad de Rooy.

Gevangenen mochten één keer per maand een brief naar huis schrijven en één brief van thuis ontvangen. Ook was het toegestaan om een postwissel van maximaal twintig gulden te ontvangen. Met de ontvangen postwissel, die op de kampadministratie werd bijgeschreven, kon men wat extra voedsel in de vorm van smerige meelkoeken kopen, maar ook moesten de gevangenen betalen voor kwijtgeraakte (lees gestolen) spullen zoals hun muts, mok, lepel enz. Geneeskundige verzorging moest zelf betaald worden. Indien een gevangene last had van kiespijn, dan werd hij overgebracht naar de tandarts. Deze diende uiteraard betaald te worden waarvoor dan het tegoed van de postwissels - die werden omgezet in het zogenaamde kampgeld - werd aangesproken. Op 20 januari 1945 moest Bertus voor behandeling naar een tandarts wat 7 gulden en 50 cent kostte, voor die tijd een flink bedrag.
Opnieuw volgden diverse ondervragingsrondes waarbij zelfs de kampcommandant SS-Oberscharführer Joseph Kotälla hoogstpersoonlijk de twee Dussenaren aan een kruisverhoor onderwierp. Tijdens de ondervragingen moesten ze blijven staan waardoor ze sneller vermoeid raakten. De Duitsers hoopten zo dat ze sneller een bekentenis zouden afleggen.
Kotälla was de beruchtste kampbeul van Kamp Amersfoort en had als bijnaam de Beul van Amersfoort. Hij was opvliegend van aard, slikte pervitine en dronk liters jenever. Hij stond bekend om zijn ongeëvenaarde wreedheid tijdens het dagelijks appèl, waarbij hij gevangenen schopte en sloeg met een knuppel. In een geval liet hij bij wijze van strafexercitie gevangenen op hun rug liggen en liep dan met zijn laarzen stampend over de liggende mensen. Hij had er schik in om de gevangenen slechts vijf minuten de tijd te gunnen om hun warme maaltijd te verorberen. In zeker één geval liet hij zijn herdershond los op een gevangene. Hij schopte ook tussen de benen van de gevangenen; in het kamp werd dit de 'Kotälla-trap' genoemd. Kotalla maakte diverse keren deel uit van een vuurpeloton. Bron: Wikipedia
Bertus en Ad moeten hun kampperiode gecombineerd met de geweldadige en physiek slopende verhoren als verschrikkelijk ervaren hebben en hielden er ook een trauma aan over. Zo werd er door de twee broers later vrijwel nooit over de oorlog gesproken. Niet tegen hun naasten, noch tegen familie of vrienden. Het onderwerp was taboe in huize De Rooy. Het riep kennelijk zoveel negatieve en emotionele associaties op dat ze er de voorkeur aan gaven om erover te zwijgen; om het in stilte te verwerken.

Naar Duitsland:

Ze verbleven ongeveer een maand in Kamp Amersfoort. Op 5 februari 1945 werden op transport gesteld en wel naar Gronau een plaats in Duitsland net over de grens bij Enschede om aldaar tankgrachten te graven. Maar hun eindbestemming was wel het beruchte Kamp Neuengamme bij Hamburg. Bij vertrek uit het Kamp Amersfoort, kregen ze hun persoonlijke bezittingen weer terug. Het transport stond, volgens een lijst van de Häftlings Geldverwaltung, oorspronkelijk gepland voor 31 januari 1945 maar vertrok pas later, op 5 februari. Dit zou te maken kunnen hebben met problemen aan het spoor dan wel vanwege een gebrek aan treintoestellen op dat moment. De ware reden is niet bekend.

Kamp Neuengamme was aanvankelijk bedoeld om arbeiders voor de plaatselijke SS-steenfabriek te huisvesten. Het bezat dan ook geen gaskamers of vergelijkbare methoden om mensen massaal van het leven te beroven. Desondanks stierven tienduizende mensen door de onmenselijke toestanden in het kamp, waaronder epidemieën en gebrek aan voedsel. Vast staat dat er met 21 rechtstreekse transporten, meestal vanuit Amersfoort, meer dan drie duizend Nederlanders naar Neuengamme werden getransporteerd. Het totaal aantal Nederlanders dat in Neuengamme werd ondergebracht wordt geschat op circa zeven duizend. Onder hen honderden in het begin van de oorlog gearresteerde communisten, anti-Duitse politiemensen en 601 mannen van de vergeldings-razzia van Putten. Volgens de dodenboeken kwamen minimaal drieeneenhalf duizend Nederlanders in Neuengamme om. Het aantal omgekomenen ligt ongetwijfeld hoger. Omdat vrijwel de gehele kampadministratie is vernietigd, is het moeilijk om de juiste aantallen vast te stellen. Slechts 613 Nederlanders hebben Neuengamme overleefd. Bron: Wikipedia
Wat er onderweg in de trein van Amersfoort naar Gronau is gebeurd weten we niet. Zowel Bertus, als Ad, heeft dat nooit willen vertellen. Echter op een gegeven moment, tussen Apeldoorn en Deventer in de buurt van Twello, hebben zij kans gezien om hun wagon te openen en uit de rijdende trein te springen. Ad durfde dat eigenlijk helemaal niet maar Bertus duwde hem gewoon uit de trein en sprong daarna zelf ook. Of er nog meer gevangenen ontsnapten is evenmin bekend. Bertus zou bij de val uit de trein zijn arm gebroken hebben maar een bevestiging daarvan ontbreekt eveneens. Eenmaal op vrije voeten hebben ze zich verstopt in de buurt van het kleine vliegveldje Teuge bij Twello dat destijds onder controle stond van de Duitse Luftwaffe. Dat was best slim van de twee Dussenaren want zo er al gezocht werd naar de ontsnapte gevangenen, dan verwachtte men toch zeker niet dat die zich juist in de buurt van de bezetter zouden schuilhouden. Van daaruit zijn ze op zoek gegaan naar onderdak, wat uiteindelijk gevonden werd bij een boer in de omgeving waar ze een aantal dagen mochten blijven. Na de oorlog is Ad met zijn twee kleine jongens, Arie en Hans, nog een keer bij die hulpvaardige boer op bezoek geweest. Het was de enige - maar meteen ook de laatste keer dat de jongens hun vader over de oorlog hebben horen vertellen.

Weer 'thuis':

Nadat ze bij de boer vertrokken wachtte hun nog een lange - maar ook heel gevaarlijke voettocht naar huis want dat moest met de grootst mogelijke omzichtigheid gebeuren. Patrouilles van de politie en de Duitsers moest men vermijden en tussen 20.00 uur 's avonds en 04.00 uur 's morgens was het Sperrzeit en mocht je je helemaal niet buiten vertonen. Vooral het oversteken van de rivieren Rijn en Waal was een serieus probleem omdat bij bruggen en pontveren veel bewaking was. Gerede kans dat er een aanhoudingsbevel tegen hen was uitgevaardigd en bovendien hadden ze geen persoonsbewijs meer. Zonder regionale contacten was het vrijwel onmogelijk om zonder kleerscheuren terug in Altena te geraken. Mogelijk dat ze bij een lokale dominee hebben aangeklopt voor hulp. Predikanten hadden doorgaans wel toegang tot een netwerk dat hulp bood aan onderduikers en anderen die op de vlucht waren voor de bezetters. Er werd door de Duitsers ook voortdurend jacht gemaakt op de in aantal toenemende verzetsgroepen. Met name nadat SS- en politieleider Hans Rauter in de nacht van 6 op 7 maart 1945 in de buurt van Apeldoorn gewond was geraakt bij een aanslag door het verzet, waren de Duitsers in de regio verwoed op zoek naar wraak en diende Bertus en Ad zich een tijd schuil te houden. Door deze maar ook andere oorzaken moesten ze hun tocht naar huis soms dagen of zelfs weken onderbreken omdat er veel Duitsers patrouilleerden en het veel te gevaarlijk was.
Uiteindelijk, maar pas na veel omzwervingen en ook met het nodige geluk, keerden ze vanuit het noorden of het oosten - de route is niet bekend - terug in Altena, al duurde dat door het voortdurende oponthoud veel langer dan gedacht. Al die tijd wist de familie thuis van niets en verkeerde men in grote onzekerheid over het lot van de twee broers. Hun thuiskomst - wanneer is niet overgeleverd - leidde vanzelfsprekend tot heftige emotionele taferelen, van enorme opluchting tot grote blijdschap, de tranen vloeiden rijkelijk. Ondertussen was Mien, de vrouw van Bertus, met de kinderen naar een ander evacuatieadres verhuisd, in Werkendam aan de Bandijk, zodat Bertus ook daarheen gegaan is. Zelfs na hun behouden thuiskomst, bleven de twee maar ook hun familieleden voortdurend in grote angst verkeren dat ze opnieuw opgepakt zouden worden door de bezetter. Daardoor moesten ze nog geruime tijd, tot aan de bevrijding begin mei 1945, noodgedwongen als onderduiker door het leven. De herwonnen vrijheid op 5 mei 1945 kwam voor de broers De Rooy dan ook in meerdere opzichten als een bevrijding.

Ondanks de traumatische ervaring die zeker niet als avontuurlijk beschouwd mag worden, pakten ze na de oorlog draad weer op. Bertus startte met een hoveniersbedrijf en bouwde dat met zijn kinderen uit tot een gespecialiseerd bedrijf. Ad investeerde in een gloednieuwe schoenenzaak met reparatieafdeling in het nieuwe binnendijkse centrum, het Vrijheidsplein in Dussen die in 1949 geopend werd. Door hun succes in het zakendoen werden de verschrikkelijke oorlogservaringen wellicht wat naar de achtergrond verdrongen, vergeten deden ze het nooit en te nimmer.

Bronnen:
Documentatie Kamp Amersfoort uit archief van Ben de Rooij Jzn.
Interviews met Jaap en Hans de Rooij in mei 2024.
Werkstuk uit circa 1995/6 van Johan de Rooij Hzn.
Email Coby van Noord-de Rooij Hdr d.d. 05-06-2024

Familie Van Vark gevangen in Oranjehotel

Hoewel hij geen verzetsman was, zat vlashandelaar Cees van Vark wegens ‘hulp aan de vijand’ met zijn dochter Ottolina en jongste zoon Johan in november 1944 enige tijd gevangen in het beruchte Oranjehotel in Scheveningen. De oudste zoon Willem Anton was ondergedoken, hun moeder, Stijntje Jannetje Legerstee, was toen al overleden. Bij het plaatsen van geschut in hun tuin bij Casa Cara in den Hoek, hadden de Duitsers documenten ontdekt die daar begraven waren van een inmiddels vertrokken onderduiker die ook over een zender beschikte. Ze werden gedrieën tijdens de evacuatie vermoedelijk in Almkerk opgepakt. Na dertien dagen werden de twee kinderen in vrijheid gesteld. Cees was een paar dagen eerder op transport gesteld naar Duitsland om daar te gaan werken.

Ottolina van Vark (destijds 21 jaar) verbleef in mei 1940 in Rotterdam. Ernstig ziek (pleuritis), was ze op wens van haar vader ondanks de oorlogsdreiging toch opgenomen in het ziekenhuis aldaar. Ze was zo ziek, dat ze de kracht niet had om naar de schuilkelder te gaan toen de Duitsers Rotterdam dreigde te bombarderen. Het was te danken aan een zorgzame, doorzettende verpleegster dat ze uiteindelijk toch in de kelder terecht kwam en het bombardement overleefde.
Ottolina groeide op in de monumentale villa, het Pippi Langkous huis in de Voorste Hoek. Casa Cara staat er op de gevel van het huis, “lief huis”. Op een foto van het huis poseren op de voorgrond twee kleine kinderen hand in hand: Ottolina en haar oudere broer Willem Anton. Vaak en uitvoerig vertelde Ottolina vol liefdevolle weemoed over Casa Cara. Met name de boomgaard werd altijd geroemd: geen enkele pruim was zo zoet als de pruimen die ze daar als klein meisje zo van de boom at. Maar dat Casa Cara ‘plaats delict’ was geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog verzweeg ze. En dat uitgerekend in de tuin van haar geliefd ouderlijk huis belastend materiaal werd gevonden, hield ze stil. Ze vertelde haar belevenissen echter aan het Dagblad Trouw via een brief, die bewaard is gebleven.

“4 Nov[ember] moesten we evacueren, op de avond van de achtsten Novem[ber], op 3 km van de kerk, werden we gevangen genomen, m’n vader, broer van 17 en ik. Wij werden naar een school in Almkerk gebracht waar we 2 dagen gezeten hebben en vandaar werden we ’s morgens met 2 auto’s gehaald en naar ons later bleek naar ’t Oranjehotel gevoerd. Ze hadden ons gevangen genomen omdat ze in de tuin bij ’t graven een trommeltje met spionage papier gevonden hadden. Deze papieren waren van een illegaal werker die steeds met een geheime zender in actie was. Hij was bij ons gelogeerd, plotseling vertrokken met het verzoek de papieren te bewaren en daar we moesten evacueren leek 't ons t beste 't hele zaakje maar diep in de grond te stoppen. Omdat ze achter in de tuin geschut plaatsten, hebben ze het gevonden”, schreef Ottolina in haar dagboek.
Dat de ‘illegaal werker’ hals over kop op de vlucht moest, kwam doordat iemand uit het dorp de familie Van Vark had aangegeven. Zijn motief was niet geheel duidelijk. Er gingen in het dorp geruchten dat Van Vark's welvarende handel in vlas tot jaloezie had geleid. Frappant geboeg kwam de verdachte persoon jaren later (1969) in hetzelfde bejaardentehuis terecht als Cees van Vark. Ottolina raakte nog altijd gefrustreerd als ze eraan terugdacht.
Na twee dagen in de school in Almkerk – “gelukkig mochten we in de school bij elkaar zijn, zodat we een mooi verhaal konden verzinnen” – werd Ottolina met haar vader en broertje naar het Oranjehotel gebracht. “De aankomst in Scheveningen was niet prettig, we moe[s]ten regelrecht apart gaan staan, ’t gezicht naar de muur en werden één voor één binnen geroepen. M’n vader kreeg een snauw maar ik werd netjes behandeld. Voorzover Moffen en NSB’ers netjes kunnen zijn.”
Op 24 november 1944 werden kinderen weer vrijgelaten. Hun vader was een paar dagen eerder naar Duitsland afgevoerd om er gedwongen te gaan werken.

Bron: Artikel van Marieke Oprel, kleindochter van Ottolina van Vark.

Neergestortte vliegtuigen in Dussen en Hank

Op 30 juli 1943 stortte 2nd Lt J.W. Horton met zijn P-47C Thunderbolt rond 10.38 uur in Hank neer.

Op 22 september 1943 crashte om 01.15 een Dornier Do 217M-1 van het 9./KG 2 in Dussen. De piloot was Uffz R. Sachs. Normaal had deze tweemotorige Duitse jachtbommenwerper vier bemanningsleden. Dit vliegtuig vloog zich te pletter tegen de kanaaldijk in het Rommegat, pal tegenover café Blikken Emmer (thans verdwenen). Hierbij kwam Antonius Adriaan van der Pluijm uit Dussen om het leven en werd zijn vader Adriaan blind.

Op 11 november 1943 op klaarlichte dag om 14:40 uur stortte een Amerikaanse B.17F. bommenwerper (vliegend fort), genaamd The Wild Hare, vluchtnummer: 42-30795, neer ten zuiden van de Dorpsstraat in de Zijlmanspolder in Dussen. Deze was even daarvoor boven Heusden door vier Duitse Messerschmithjagers van het type Me.09 aangeschoten. De tienkoppige bemanning onder gezagvoering van 1ste luitenant John. P. McGowan was daarbij met de parachute uit het vliegtuig gesprongen. Daarbij werd één bemanningslid dodelijk getroffen. Acht anderen werden door de duitsers gevangen genomen. Alleen 2de luitenant en bommenrichter Thomas Applewhite, die in Hedikhuizen terecht kwam, wist aan Duitse gevangenschap te ontkomen en via de pilotenvluchtroute veilig in Engeland te komen.
Mevrouw Riet de Graaf-van Rijswijk (geb. 1934) wist zich dit nog goed te herinneren. Het vliegtuig kwam, op de automatische piloot, vanuit noordelijke richting laag over hun school en over het dorp gevlogen om uiteindelijk achter de slagerij van Frans Pennings te crashen. Bij het horen van het angstaanjagende geluid van het neerstortende vliegtuig kregen de leerlingen van de school in de Muilkerk opdracht om snel onder de banken te duiken. Daarbij kwam de regelmatige oefening van deze handeling uitstekent van pas. Maar nu was het echter menens.
Burgemeester Mol, nederlandse politie en duitse militairen waren spoedig ter plekke. De wrakstukken van het enorme vliegtuig met een spanwijdte van maar liefst 32 meter werden door de duitsers afgevoerd. Omdat het vliegtuig op de terugweg was, was er gelukkig geen bommenlading meer aan boord. Bovendien kwam het juist voorbij de bebouwing van Dussen in het open veld terecht, ongeveer ter hoogte van waar thans de provinciale weg loopt, en deden zich daardoor geen persoonlijke ongelukken voor.

Bron: Informatie aangeleverd door Ad van Rijswijk uit Esbeek (10-11-2012) uit zijn dossier over Tom Applewhite, de studenten en de ondergang van de vluchtlijn. Met correctie van Adri Burghout (31-12-2022) inzake de naam van het vliegtuig: Wild Hare i.p.v. White Hare.

Op 29 maart 1944 crashte rond 13.00 uur in Hank 1st Lt James.H. McDonnell uit St, Georgia (USA) en wonend in Douglas met zijn P-51B Mustang van het 355FG/358FS. Zijn toestel stortte neer op een griendplaat in de direkte omgeving van Pauluszand. De piloot landde met zijn parachute in een boomgaard nabij een boerderij aan de Oudestraat in Dussen (op een weiland achter het huis van Ribbers). Marieke Ribbers ging naar buiten en wees hem naar het huis aan het Laantje van Van Vugt. Adam van Vugt gaf hem zijn overall. Drik van de Pluijm (groentenboer) en Janus de Veth (slager) brachten hem naar de Biesbosch. Marieke werd door de Duitsers opgepakt voor verhoor. Dat duurde 1½ uur. Het lof was uit en Nol van Gennip kwam van voorbij en floot een liedje dat hij niet durfde te zingen maar dat als ondersteuning bedoeld was voor Marieke. Marieke zweeg maar mocht uiteindelijk van de duitsers toch gaanDe inwoners verborgen hem in een schuurtje aan de Nieuwesteeg. Hij werd, verkleed als schipper, door Janus de Veth, zoon van de slager aan de Buitendijk 39, en Willy van Balkom op de fiets naar de Oranjepolder en vandaar naar de hoeve van de polder Steen van Kloosteroord gebracht.

Bron: Een uitgebreid verslag hierover in: Verzet in West-Brabant, deel 1 Biesbosch en Land van Heusden en Altena, door Dr. J. Buitkamp, p. 11-13 en in: Hank van 1900 tot 2000, door Marieke Ribbers, p. 43-44.

Op 25 mei 1944, om half twee 's nachts, stortte de Britse Halifax LV 905 MK III neer in de Oranjepolder bij Hank. Deze bommenwerper maakte onderdeel uit van een armada van 432 vliegtuigen, die op de terugweg waren van een bombardement op een spoorwegemplacement bij de Duitse stad Aken. De zeskoppige bemanning die omkwam bij de crash bestond uit: Eric B. Wilson, Sidney G. Peterson, Normana. Marston DFC, Joseph Henderson, William J. White, Joseph T. Lloyd Leblanc en Gorge H. Butler. Op de plek waar het vliegtuig is neergestort is thans een oorlogsmonument opgericht.

En op 6 juni 1944 ten slotte, om 02.32 uur, belandde S/Ldr J.L. Shaw met zijn Mosquito VI van het 515 Squadron tussen Hank en Dussen in de Bergse Maas.

Bron: Website BHIC in 's-Hertogenbosch.

Operatie Fall Braun en de strijd om het Capelsche Veer

In de herfst van 1944 begonnen de Duitsers aan de Bergsche Maas een tegenaanval voor te bereiden onder de codenaam Fall Braun, dit om de haven van Antwerpen terug te veroveren op de geallieerden. Een enorme troepenmacht (± 16.000 man, waaronder een ruim aantal genietroepen) werd in de regio samengetrokken; alleen in Dussen al arriveerden op één nacht maar liefst 1.600 soldaten. Vanwege de geheimhouding werden ze in kleine groepjes ingekwartierd bij de burgerbevolking, terwijl het materieel, waaronder veel tanks, werd opgeslagen in de talrijk aanwezige boerenschuren. De Duitse Genieregimentsstaf werd in Dussen gevestigd en was verantwoordelijk voor de vaste communicatielijnen tussen de oversteekpunten: Keizersveer, Capelsche Veer en Drongelen. De toren van de R.K.Kerk van Dussen fungeerde als commandopost.

Wegen werden hersteld, tankhindernissen verwijderd en een aantal gemalen weer in bedrijf gesteld om gebieden droog te malen. De Dussense polders Groot - en Klein Zuideveld en het Noordenveld waren echter in december 1944 nog volledig geïnnundeerd. In de nachtelijke uren werden geschutsstellingen ingegraven. Voor het nodige graaf- en bouwwerk aan de Kanaaldijk werden de nog beschikbare werkkrachten onder de burgerbevolking van Dussen opgetrommeld. Overigens kregen de arbeiders hiervoor wel gewoon loon uitbetaald dat door het gemeentebestuur in de persoon van gemeenteambtenaar Toon Jans werd uitgekeerd.

Alle geheimhouding ten spijt waren de geallieerden kennelijk toch goed op de hoogte van de plannen van de Duitsers. De opbouw van de troepenmacht in het Land van Heusden en Altena leidde tot hevige beschietingen van geallieerde zijde. Dat resulteerde in een aantal slachtoffers aan Duitse kant in Dussen Binnen. De gesneuvelde militairen werden 's-nachts per draagbaar naar het protestantse kerkhof gebracht en daar begraven. Vanaf de kerstnacht van 1944 werden de beschietingen op Dussen geïntensiveerd, hetgeen in de dagen daarop werd voortgezet. Doelwit waren onder meer de toren van de kerk, vanwege de commandopost, en de bebouwing aan de dijk omdat men daar Duitse soldaten vermoedde. Ook vond er in januari 1945 een fosforbombardement plaats op de boerderijen en schuren in Dussen Binnen en een klein deel van Muilkerk, omdat daar Duitse troepen en materieel zouden zijn ondergebracht. Dat bleek echter een misvatting, want vanwege de aanhoudende beschietingen waren de Duitsers meer noordelijk, in Almkerk, gelegerd. Het is echter ontegenzeggelijk een feit dat de enorme oorlogsschade in Dussen aangericht vooral een gevolg was van deze Duitse oorlogsoperatie en de reactie daarop van de geallieerden, later voortgezet met hevige gevechten om het Duitse bruggenhoofd bij Capelsche Veer.

Bron: Fall Braun, de strijd om het Capelsche Veer 1944-1945, door D.L. Roitero

Evacuatie

In de loop van september 1944 werden de Duitsers uit het zuiden van Nederland verdreven en ontstond er een front langs de grote rivieren. Toen begon de oorlog voor de regio Dussen pas echt.

De Duitse troepen die de regio bevolkten bestonden in eerste instantie uit wat oudere lichtingen, aangevuld met Wit-Russische hulptroepen, die slechts licht bewapend waren. In november/december 1944 kreeg de bevolking echter te maken met geharde en niets en niemand ontziende fronttroepen. Ter hoogte van de Kalversteeg stond een fictieve Duitse artillerie-opstelling die regelmatig door de geallieerden werd bestookt.
Bij het opblazen van de Keizersveerse brug in de nacht van 31 oktober 1944 werd ook de water- en electriciteitsvoorziening vernield. Daardoor viel de polderbemaling uit waardoor grote delen rondom Dussen onder water kwamen te staan.

De periode van afzien voor de bewoners was nu echt aangebroken. Er was aan van alles gebrek. Als men nog werk had - de papierfabriek, de grootste werkgever in Hank en Dussen, lag bijvoorbeeld helemaal stil - dan kon men door de verbroken verbindingen meestal niet meer op het werk geraken. De toegang naar het zuiden van Nederland, traditioneel heel belangrijk voor Dussen en Hank, was afgesloten. Maar de schaarste leidde ook tot creativiteit. Om de kachel brandende te houden, trokken ondernemende inwoners gewapend met bijl en zaag 's-avonds als de duisternis was ingetreden het omliggende veld in, in de hoop ergens een kopwilg of boom te kunnen omhakken en kleinzagen.

De toestand werd echter steeds onveiliger en de inwoners van Dussen werden gesommeerd te evacueren. In eerste instantie alle bewoners tot aan de 2de Hoek (Muilkerk). De overige bewoners mochten voorlopig nog blijven. Bepakt en gezakt, te voet met de handkar of kinderwagen, op de fiets, met paard en kar, etc. trok een lange, treurige stoet evacuees over de Kornse dijk naar meer noordelijk gelegen gebieden: Almkerk, Nieuwendijk, Uitwijk, Rijswijk, Werkendam, Sleeuwijk, etc. Een aantal stak zelfs de Merwede over.
Bewoners van Dussen Binnen en de Baan evacueerden ook wel naar den Hill of Babyloniënbroek. Toen het ook daar te gevaarlijk werd, probeerden men over het ijs van de ondergelopen polder den Duijl te vluchten, maar dat mislukte omdat het ijs te dun was. Uiteindelijk kon men toch in meer noordelijk gebied geraken, zoals te Andel.

Maar ook de Biesbosch was een toevluchtsoord. Ter hoogte van Werkendam vonden in een lange schuit maar liefst 60 dussenaren onderdak. Onder hen 2 gezinnen van 10 kinderen, waarvan één gezin afkomstig van de Korn. De schuit was door rietenmatten in kamertjes opgedeeld om toch enige privacy te bieden, maar het bleef natuurlijk enorm behelpen met zo'n grote groep mensen in een (te) kleine ruimte. Tijdens de chaotische dagen kort na de bevrijding, kwam bovendien hun voedselvoorziening nog eens in gevaar. Gelukkig werden zij op zondag 13 mei 1945 door de bemanning van de twee boten met levensmiddelen van Burgemeester Mol die op weg waren naar Werkendam, opgemerkt en één dag later van de noodzakelijke proviand voorzien.

Bron: Artikel in Echo van het Zuiden van 1-6-1935

Toen een groot deel van de inwoners van Dussen al geëvacueerd was, lag er in de haven van Dussen nog een schip vol kolen aan de kade. Omdat er een groot tekort aan brandstof was, werd dit door de achtergebleven bewoners leeggehaald. Daarbij moesten zij wel eerst de Duitse wachtpost passeren bij de bakkerij van Bernard van Dijk aan de dijk bij de aansluiting met de Muilkerk. Hun aantal gecombineerd met een kennelijk overtuigend verhaal, overdonderde de Duitse soldaat dermate dat hij hun vrije doorgang verleende naar de Sluis. De door het lawaai en bedrijvigheid gealarmeerde geallieerden aan de overkant van de Maas schoten lichtkogels af om te zien wat er gaande was. Een activiteit die door de kolensjouwers werd gewaardeerd omdat ze nu beter zicht hadden op hun werkzaamheden. Ze realiseerden zich echter niet dat dit doorgaans het startsein vormde voor zware beschietingen vanaf de overkant van de Maas. In december 1944 werd ook de Korn tot aan de Kornse Buitenkade ontruimd. In januari 1945 bleek echter ook de toestand aan de Kornse Buitenkade te gevaarlijk zodat men ook daar de wijk moest nemen.

Bron: Interview Gert Schermers, Sliedrecht in juli 2011

Om bij een eventuele succesvolle oversteek van de Bergsche Maas door de geallieerden hun verder oprukken te beletten, werden half februari 1945 de toegangswegen naar Dussen afgegrendeld door een viertal velden met ieder zo'n veertig antitankmijnen. Deze zogenaamde Minensperre werden gelegd bij de aanlegstoep van het Capelsche Veer aan de Dussense kant, in de Rommegatschedijk op de kruising met de Veerweg, in de Loswal ter hoogte van de boerderij van Meijers en in de (vooroorlogse) Pleunesteeg.
Verder werd het omringende polderland onder water gezet, waardoor transport van zwaar materieel alleen maar mogelijk was via de reguliere infrastructuur (zie luchtfoto).
De mijnenvelden werden door de bezetter nauwgezet geadministreerd en op stafkaarten ingetekend (zie afbeeldingen). Na de bevrijding werden de velden in twee termijnen geruimd. Voor het grootste deel in juni 1945 door vrijwilligers met inschakeling van Duitse militairen, in oktober 1945 gevolgd door een definitieve afronding door het leger.

Bron: Mine field 21 army groep, december 1947. Karteringsafd. staf MMOD, beschikbaar gesteld door Tonny van Honsewijk

De Duitsers hielden in Dussen flink huis. Kozijnen, ramen en deuren werden uit gebouwen en woningen gesloopt om gebruikt te worden bij de bouw van geschutstellingen in de Kanaaldijk. Ook ledikanten, beddegoed, meubilair, serviesgoed, keukengerei en andere gerief werd daarheen gesleept. De resterende door de bewoners achtergelaten inventaris werd grotendeels gestolen of vernield. Zo werd kleding gebruikt voor het aankleden van imitatiepoppen - gemaakt van stro - die bij nepkanonnen werden gezet om de Engelse piloten te misleiden. Ter ondersteuning van het moreel van de fronttroepen werden vooral grote gebouwen beklad met allerlei oorlogsleuzen, waarbij men suggereerde nog steeds in de "Sieg" te geloven. Toen het voorjaar aanbrak groeide er in de verlaten woningen gras op het tapijt en hadden vogeltjes zich genesteld in kapotte lampen. En overal zaten ratten, die door de Duitsers ook nog eens gevoerd werden, wat de plaag nog vergrootte.

Bij de evacuatie van Dussen vonden de Zusters van Liefde uit het Rommegat en kapelaan De Rooy gastvrij onderdak in Almkerk bij het Wapen van Emmickhoven van Cor van Dijk. Ook de schipper, die zijn kolenschip in de haven van Dussen had moeten achterlaten, nam er zijn intrek. Evenals het grote gezin van Jan van Tilborg en Cor Hofmans (Wilhelminastraat). Op een gegeven moment waren er wel 100 personen en zat het Wapen echt mudjevol. Elke morgen celebreerde de kapelaan de H.Mis en 's zaterdags nam hij de biecht af. Ook werden er pasgeborenen gedoopt.

Bron: Artikel Cees de Gast in Historische Reeks LvHeA, p. 264-274

Het gezin Van Mierlo-van Boxtel met 18 kinderen moest natuurlijk ook evacueren. Zij woonden in het Rommegat ten westen van het boederijtje van Frans Hakkel (thans Anne de Rade). De aldaar aanwezige pandjes bestaan niet meer omdat er in 1944 een bom op gevallen is. Een van de 18 kinderen was de moeder van Laura Staal, die de inslag van de bom op hun huis nog persoonlijk gezien heeft terwijl ze op de arm van haar vader vluchten voor het oorlogsgeweld.

Bron: Reactie op facebookpagina van Ton Lensvelt door Laura Staal d.d. 25-10-2019

Pastoor Jansen de Horion was aanvankelijk in Almkerk geëvacueerd. Echter op 18 januari 1945 moest men daar ook weer weg en velen trokken naar de Kildijk in Nieuwendijk. Maar liefst 31 vluchtelingen vonden onderdak bij Knelis en Geertje Heijstek. Daaronder ook de pastoor van Dussen, echter wel op voorwaarde dat hij bereid was om samen met zijn pastoorsmeid Dina op één kamer te slapen; nood breekt wet nietwaar? Dina kookte voor de pastoor op de kachel in de huiskamer. Elke week kwam er ook nog een kapelaan uit Gorinchem logeren. De pastoor bleek besmet met dysenterie waaraan hij in april 1945 overleed. Hij werd onder grote belangstelling vanuit de gereformeerde kerk begraven op het kerkhof te Woudrichem. Na de oorlog werd hij alsnog begraven op het r.k.-kerkhof in Dussen.

Bron: De oorlog leeft voort, Geke van der Merwe-Wouters, p177-180.

Evacuatie van de familie van Velthoven – van Dongen uit Hank.

Gerardus van Velthoven en Petronella van Dongen woonden eind 1944 met hun tien kinderen in de boerderij aan de Buitendijk C 138, thans Buitendijk 7, in Hank.
Nadat Zuid-Nederland eind 1944 bevrijd was van de Duitse bezetters kwam het oorlogsfront te liggen bij de Bergsche Maas. De beschietingen van de geallieerden werden zo hevig dat de Duitsers begin januari 1945 heel Hank tot spergebied verklaarden. Iedereen moest zeer snel vertrekken.

Met de paarden Piet en Jan voor de Langstraatse wagen, met daarop vader en de kinderen, wat zakken tarwe, een kachel, kleding en huisraad in een grote rietwerkerskist. Moeder en de oudste kinderen erachter, met de drie maanden oude dochter To in de kinderwagen. Zo kwamen ze met meer vluchtelingen over de Buitendijk aan in Nieuwendijk, waar ze bij de familie Van Putten in een graankelder de nacht doorbrachten. De volgende dag werd de wagen uit elkaar gehaald en begraven en de paarden werden naar de Kil gebracht, om na de bevrijding weer te worden opgehaald.
Daarna voer het gezin, met andere familieleden, per aak verder de Biesbosch in. Daar overnachtten ze in een rietwerkerskeet en gingen daarna door de modder en kou naar de Victoriahoeve in polder de Nieuwe Turfzak. In de Victoriahoeve woonden het gezin van Jan de Schutter en Adrie Brooijmans. Hier kreeg de familie Van Velthoven een gedeelte van de schuur ter beschikking om in te wonen. Soms werd er een kalf geslacht en verdeeld onder de bewoners.
Op 6 februari 1945 moest, op bevel van de Duitsers, iedereen, ook de families Brooijmans en de Schutter, vertrekken uit de Biesbosch. Per boot, gevaren door een Duitse schipper/soldaat, ging de tocht naar Gorinchem. Bij polder de Dood stonden nog vluchtelingen, die beschoten waren en die graag meewilden maar de schipper voer door! Op het dek lag een wit laken, als vredesteken voor duikende Engelse jachtvliegtuigen. Bij een aanval nam de Duitse schipper/soldaat de benen en vluchtte de kajuit in maar Cor Wintermans greep het roer en voorkwam dat de boot vastliep in het rietgors. Gelukkig werd er niet geschoten door de Engelse jagers.

In Gorinchem kwamen ze in een restaurant terecht en vandaaruit werden de gezinnen verdeeld onder de inwoners die evacuees wilden opvangen. Het gezin Van Velthoven – van Dongen kreeg zeer gastvrij onderdak bij de kleermakersfamilie Veldhuizen. Aan de Melkheul 10 kregen ze een kamer op de eerste verdieping, waarvan de ramen met planken geblindeerd waren; dit vanwege de verplichte verduistering. Vader mocht de melk hebben van twee koeien van Gijs en Pieta van den Broek, die stonden in Brakel. De kinderen konden bij de haven af en toe kolen rapen die de kraanmachinist daar soms liet vallen. Tijdens het verblijf in Gorinchem werd dochtertje To, Catharina van Velthoven, ziek en overleed op 24 maart 1945 in het ziekenhuis aan de Haarstraat. To werd 6 maanden oud. Op 27 maart werd zij begraven op de R.K.-begraafplaats aan de Arkelse Onderweg in Gorinchem. Vijf dagen na het overlijden van To, op 29 maart 1945, werd Henricus van Velthoven door Duitse soldaten doodgeschoten. Driek was een broer van Gert en woonde met zijn vrouw Greet in de Annapolder. Hij werd in Hank begraven.

Na de bevrijding op 5 mei 1945 mocht de familie Van Velthoven – van Dongen nog niet naar huis omdat Hank helemaal in puin lag en het nog te gevaarlijk was door de aanwezige landmijnen en niet geëxplodeerde munitie. Ze kregen onderdak in een legerbarak in Sleeuwijk. De legerbarak werd later verplaatst naar Dussen en heeft daar van december 1945 tot 1954 dienst gedaan als R.K.-noodkerk en stond op de hoek van de Molenkade met Den Hoek.
Begin juli 1945 mocht de familie Van Velthoven – van Dongen, met 9 kinderen eindelijk weer naar huis, naar de Buitendijk C138/7 of wat daar nog van over was! De boerderij was kapotgeschoten. Alles was weg. Het blauwmaanzaad stond te bloeien in het huis en het graan groeide op de Buitendijk. De paarden en de wagen werden na de oorlog vanuit Nieuwendijk teruggehaald naar de boerderij. De rietwerkerskist heeft de hele reis meegemaakt en is nog steeds in de familie.

Bron: artikel van Antoon Franken d.d. 25-1-2017

In het algemeen verliep de evacuatietijd vrij rustig. Doorgaans werd men liefdevol opgevangen hoewel er ook wel een aantal voorbeelden zijn waarbij minder naastenliefde werd betoond. Echt honger werd er niet geleden. Al was de voeding tamelijk eenzijdig en was er een tekort aan specifieke producten zoals zeep en ook medicijnen. Bij een razzia in Rijswijk werden een aantal Dussenaren (onder Meer Adriaan Schermers en de gebroeders Van Tilborg uit de Muilkerk) opgepakt voor tewerkstelling in Duitsland.
Voormalig dorpsgenoot Henk Boender (1917-1945), zoon van schoolhoofd Boender uit Dussen en destijds gemeentesecretaris te Giessen maar in de bezettingsjaren ook werkzaam in de illegaliteit, werd eveneens opgepakt en kort voor de bevrijding gefusilleerd.

Foute Nederlanders

Net als elders in Nederland waren er ook in Dussen mensen die zich aangesproken voelde door de ideeën van het Duitse Nationaal-Socialisme. Collectes voor de omstreden Winterhulp brachten in Dussen zelfs drie keer zoveel op als in Woudrichem of Almkerk. Enkelen inwoners werden lid van de N.S.B., W.A. of van het N.A.F., de door de Duitsers in het leven geroepen vakvereniging. Ook meldden zich personen vrijwillig om in Duitsland te gaan werken om zodoende daar de oorlogseconomie op peil te houden.
Sommige boeren werden lid van de Boerenraad (B.B.L.), onderdeel van de Nederlandse Landstand die in 1941 door de bezetter in het leven geroepen was om mee te werken aan de voedselvoorziening. Dussen kende vier Boerenraadleiders waaronder een boerenzoon die de Landjeugd vertegenwoordigde. (J.K. Achterberg van de Nieuwesteeg C4, J.C. van Dijk uit de Muilkerk A115, Jac. Koops van de Nieuwesteeg B255 en zijn zoon J. Koops jr. vertegenwoordiger Landjeugd) Ze hielden elke woensdagmorgen zitting in het raadhuis aan de Sluis.

Toen veel op de bon ging werd er bijvoorbeeld illegaal vee verkocht (in 1943 in Dussen 1 overtreding) en - geslacht (in 1941 in Dussen 5 veroordelingen). De opgelegde boetes waren hoog: van ƒ 60,- tot wel ƒ 200,-. Ook werd er klandestien graan gemalen of anderszins landbouwproducten aan het officiële circuit van voedselvoorziening onttrokken. In 1943 werd een jeugdige ambtenaar (A.P. Peters) van de distributiedienst in Dussen tot 5 maanden cel veroordeeld wegens het achteroverdrukken - en doorverkopen van levensmiddelenkaarten. Zijn eveneens uit Dussen komende "klant" (Wj> v.d. Broek, 18jr) diende een zelfde periode te "brommen". Een Kaatheuvelnaar werd gepakt omdat hij - zonder bonnen - 10 paar schoenen in Dussen verkocht. Een dussense klompenmaker kreeg een boete omdat de klompen tegen een te hoge prijs werden verkocht.
Tabak bleek gewild en attractief op de zwarte markt. Meestal was dat om in eigen behoefte of die van familie, buren, vrienden en bekenden te voorzien maar sommigen verdienden grof geld aan de zwarte handel in van alles en nog wat. Toen na de bevrijding de geldzuivering van start ging (Tientje van Lieftinck) staken twee Dussenaren in de feesttent aan de Molenkade ter gelegenheid van de eerste naoorlogse kermis heel illustratief hun sigaar aan met een (waardeloos geworden) briefje van honderd gulden, voor die tijd meer dan een maandsalaris.

Burgemeester in oorlogstijd

In de eerste maanden van de bezetting waren de burgemeesters optimistisch over de positieve rol die ze konden spelen. Ze probeerden het vertrouwen van de Duitsers te winnen door de openbare orde te handhaven en hun bevolking op te roepen tot terughoudendheid en kalmte. Daarmee, was de hoop, konden repercussies tegen hun burgers worden voorkomen. Een aantal burgemeesters koos een andere strategie en verzette zich in die eerste maanden wèl openlijk tegen de Duitsers. Zij werden ontslagen en veelal vervangen door NSB-burgemeesters.

Het college van B & W in Dussen werd in die tijd gevormd door burgermeester Mol en de wethouders Bastiaan C. Koekkoek (Muilkerk 30) en Harrie van Daal. Burgermeester Mol van Dussen bleef op zijn post, al heeft hij tijdens de bezettingsjaren wel twee keer ondergedoken gezeten. De eerste onderduikperiode was direkt na de februari/mei-staking in 1943. De Duitsers wilden toen een aantal Dussenaren in gijzeling nemen, wat hij weigerde en opperde hem zelf dan maar als gijzelaar te nemen. Voor de zekerheid besloot hij echter toch maar een tijdje onder te duiken om pas weer terug te keren in Dussen toen de lucht weer enigszins geklaard was.

In de herfst van 1944 kreeg burgemeester Mol bezoek van rijkscommies en verzetsman Gerrit van Rijswijk en twee van zijn kompanen met het verzoek om 28 Engelse militairen, die in de Overdiepsche Polder tegenover de Loswal van Dussen ondergedoken zaten, in het kasteel van Dussen te mogen onderbrengen. De aktie ging uiteindelijk niet door, omdat de commandant van de paratroepen om begrijpelijke redenen er de voorkeur aan gaf naar het bevrijde zuiden te trekken, anders dan in het nog bezette noorden te worden ondergebracht. Niettemin werd er wel een bezoek gebracht aan de militairen. Het enigzins aangedikte verslag dat na de oorlog over deze gebeurtenis werd opgesteld en waar Van Rijswijk waarschijnlijk de bron was, werd door burgemeester Mol enigszins genuanceerd.

Burgemeester Mol's tweede onderduikperiode begon enige tijd voordat de algehele evacuatie van Dussen werd geboden. Hij zocht toen een veilig heenkomen in het reeds bevrijde zuiden. Hij verbleef vanaf eind 1944 in het aan de overzijde van de Bergsche Maas gelegen Sprang. Hoe deze toch bepaald niet ongevaarlijke oversteek in zijn werk gegaan is, vermelden de archieven niet, maar vermoedelijk kreeg hij daarbij hulp van het locale verzet.

Het schip van burgermeester Mol

Hij bleef in Sprang niet lijdzaam de ontwikkelingen afwachten maar verleende actieve steun aan het initiatief om vanuit de gezamelijke reeds bevrijde Langstraatse gemeentes een steunorganisatie op te zetten voor het Land van Heusden en Altena. Hij werd zelfs tot voorzitter benoemd van de stichting Zuid Helpt Noord die in de maanden vóór de bevrijding geld maar vooral middelen inzamelde om direkt ná de overgave door de Duitsers de zwaar getroffen bevolking in het Land van Heusden en Altena te kunnen helpen.
Hierdoor kon al op 5 mei 1945 - de dag van de bevrijding - ruim 180 ton - voor dat doel in het magazijn van André van Hilst in Waalwijk gereedliggende levensmiddelen - en 3.000 paar klompen ingeladen worden in twee schepen die in de haven van Waspik voor anker lagen. Hoewel het nog één week duurde alvorens de vereiste vergunningen verstrekt werden om het niet van gevaar ontblootte gebied in te varen, kon op zondag 13 mei 1945 koers gezet worden naar de haven van Werkendam. Hier werden ze door de bevolking met enorm veel blijdschap en enthousiasme ingehaald. Er speelden zich ware bevrijdingstaferelen af daar op de Werkendamse kade. En passant werd ook nog een schuit in de Biesbosch met 60 hongerige Dussense evacuees van proviand voorzien. De voorraden werden gedistribueerd over de plaatsen: Werkendam, Sleeuwijk, Woudrichem, Veen en Almkerk, waar ook een groot aantal evacuees uit Dussen verbleven. Daarbij was het een beetje wrang te constateren dat een enkele ingezetene zich daarbij afvroeg "of dat de evacuees ook moesten meedelen in de aangevoerde voorraden?!"
Dat liet echter onverlet dat het aansprekende initiatief van deze Langstraatse hulpexpeditie ná de oorlog bij de inwoners van het Land van Heusden en Altena lang in hun herinnering bleef voortleven als "het schip van burgermeester Mol".

Ontploffing raadhuis Dussen

Een van de meest dramatische gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog in Dussen was de ontploffing van het raadhuis, na de bevrijding op 22 mei 1945, waarbij vijf slachtoffers te betreuren vielen. In vrijwel alle Nederlandse kranten en bladen, verscheen naar aanleiding van dit drama het navolgende bericht: ‘Naar eerst thans bekend wordt, heeft zich vorige week in het Land van Heusden en Altena een ernstig ongeluk voorgedaan. Het mooie raadhuis der gemeente Dussen, welks kelders gevuld waren met munitie, is in de lucht gevlogen en daarbij zijn vijf jonge mannen uit Dussen om het leven gekomen. Het raadhuis stond in het centrum van Dussen, dat door de oorlogshandelingen voor het grootste deel verwoest is. Ook het raadhuis was reeds ernstig beschadigd. Toen de vorige week burgemeester Mol in gezelschap van twee leden der Binnenlandsche Strijdkrachten een onderzoek ging instellen naar hetgeen er van de archieven nog te redden zou vallen constateerde hij daarbij, dat de kelder van het gebouw volgepropt was met munitie en pantservuisten. Toen hij het gebouw verliet waarschuwde hij dan ook de twee jonge mannen, die nog achterbleven, zich niet in den kelder te begeven, daar dit hoogst gevaarlijk leek. Blijkbaar hebben zij hun nieuwsgierigheid toch niet kunnen bedwingen en zijn ze in den kelder afgedaald, waarbij een trucmijn moet zijn ontploft. De geheele munitievoorraad is mede tot ontploffing gekomen en het raadhuis werd volkomen weggevaagd. Behalve de beide mannen, die in het gebouw waren, kwamen nog drie anderen, die ervoor stonden, om het leven. Een zesde werd ernstig gewond.’
Sommige kranten maakten het wel erg bont door boven dit artikel ook nog eens de kop te plaatsen: 'Stoute kinderen verwoesten raadhuis van Dussen' (Het Vrije Dagblad) of 'Onvoorzichtigheid gestraft' (Het Vrije Volk).
De slachtoffers waren: de twee achtergebleven BS’ers Klaas Kroon en Cornelis van der Stelt, gemeentebode Gert van Biesen en twee burgers Johan Schalken en Jord van Beurden. Nand Schalken raakte zwaargewond. Klaas Kroon, een onderduiker sinds 1943 en afkomstig uit Hoog Blokland, was tevens een collega-commies van Gerrit van Rijswijk. Hij had tijdens zijn onderduikperiode in Dussen verkering aangeknoopt met Nellie van Rijswijk, de enige dochter van Gerrit van Rijswijk. Verondersteld mag worden dat de toonzetting van het krantenbericht, waarvan burgemeester Mol als bron werd gezien, kwaad bloed heeft gezet bij Van Rijswijk. Het getuigde immers van weinig respect voor de slachtoffers en het werd ook gezien als een vorm van ‘je eigen straatje schoonvegen en afschuiven van verantwoordelijkheid’. Die mening werd nog versterkt bij de met veel ceremonie omringde begrafenis van Klaas Kroon in Hoog-Blokland. Bij de kist, waarover de Nederlandse vlag was gedrapeerd en die bedolven was onder bloemen en kransen, hielden twee BS’ers de wacht en in Hoog-Blokland gelegerde Belgische militairen vormden tijdens de begrafenis een erehaag en vuurden een salvo saluutschoten af. Tijdens de plechtigheid geleid door de B.S.-veldpredikant van Altena waren er afscheidstoespraken van Klaas’ werkgever en van de commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in het Land van Heusden en Altena en van de compagniecommandant. Niet echter van de gemeente Dussen, die schitterde door afwezigheid.
Het is niet al te boud om te veronderstellen dat door de toonzetting van het krantenbericht over de toedracht bij de ontploffing van het raadhuis van Dussen, gevoegd bij de totale afwezigheid van het gemeentebestuur van Dussen bij de uitvaart van hun aanstaande schoonzoon Klaas Kroon, de familie Van Rijswijk zich danig gegriefd moet hebben gevoeld.

Rijksbelastingcommies Gerrit van Rijswijk

Gerrit van Rijswijk (1893-1969) was in 1893 in Aalburg geboren als zoon van dagloner, arbeider Adam van Rijswijk en Teuntje Kamer-man; het gezin telde zes kinderen. Gerrit bracht zijn jeugd door in Aalburg. In 1913, Gerrit was toen 20 jaar, verhuisde hij met zijn ouders naar Heusden waar ze een woning betrokken in de Wijksestraat.
Gerrit werd er ingeschreven met het beroep visser maar hij zal in de avonduren gestudeerd hebben voor commies bij de belastingen. Vier jaar later aanvaardde hij een aanstelling als zodanig in Hoogeveen. In 1920 werd hij als commies ingeschreven in het dienstbodenregister van Meeuwen met de opmerking ‘ingekomen vanuit Hoogeveen’. Enkele maanden later trouwde hij met Pleuntje Bouman uit Genderen en een jaar later, in 1921, werd hun enige dochter Nellie geboren. In 1922 zijn ze van Meeuwen naar Dussen verhuisd.
In Dussen woonden ze achtereenvolgens op nr. B80, B171 en B75. Nummer B80 was het oude politiebureau in de Dorpsstraat tegenover de r.k.-jongensschool. Daar zijn ze op 30 april 1929 vertrokken omdat toen majoor rijksveldwachter Jacob Pieter de Kan met zijn gezin daarin kwam te wonen. Ze zijn toen eerst naar het oude schoolhuis aan de Dussendijk verhuisd maar later weer teruggekomen in de Dorpsstraat op nummer B75 een pand vlakbij het politiebureau (hun eerdere woning) waarin tot januari 1924 Catharina van Dongen, weduwe van schipper Hompus, gewoond had.

Naast zijn baan als belastingcommies was Gerrit in Dussen ook actief in de gemeentepolitiek. In 1935 was hij al raadslid en in 1936 werd hij namens de raad benoemd in het Dagelijksch Bestuur der Arbeidsbeurs voor 't Land van Altena, de voorloper van het arbeidsbureau. In 1939 stond hij als aftredend raadslid eerste op Lijst 1 van de lokale politieke partij Gemeentebelangen nog voor prominenten zoals A. van Vugt en A.Z. Snoek en werd opnieuw verkozen. I
In 1940 sloot hij zich aan bij 'ondergrondse' onder de schuilnaam den Dikken. Mogelijk werd hij daarbij gestimuleerd door zijn Dussense collega bij de belastingsdienst, Otto Adrianus Groeneveld, die de leiding had over het verzet in Dussen. Van Rijswijk werd vooral belast met de distributie van bonkaarten en de levering van valse persoonsbewijzen die door H. de Voogd, schuilnaam Boris, uit Almkerk werden vervaardigd; Toen Groeneveld moest onderduiken volgde Van Rijswijk hem op als leider van de groep Dussen.

Onenigheid tussen burgemeester en rijkscommies

Na de oorlog werden er door Van Rijswijk verdachtmakingen geuit en vraagtekens geplaatst bij de rol van burgemeester Mol inzake diens medewerking aan de illegaliteit. In het onderzoek door wachtmeester Joseph de Letter (sinds 1943 in Dussen) uitgevoerd werden deze beschuldigingen echter krachtdadig tegengesproken door voormalig verzetsman Nol van Gennip. Die prees juist de steun ondervonden van burgemeester Mol bij de uitreiking van stamkaarten en het verval-sen van leeftijden op persoonsbewijzen ter voorkoming dat mensen werden opgeroepen voor verplichte tewerkstelling in Duitsland. Hiervoor werd zelfs gemeenteambtenaar Toon Jans aan de staf van het verzet toegevoegd. Daarmee werden niet alleen alle onderduikers in Dussen geholpen maar uiteindelijk ook de onderduikers waar Van Rijswijk in contact mee stond. Daarenboven kreeg Van Gennip ook nog eens 150 blanco stamkaarten toebedeeld en zorgde de burgemeester er voor dat de ondergrondse - via Van Gennip - onder valse voorwendselen 1.600 liter benzine geleverd kreeg. Na de oorlog kreeg burgemeester Mol zelfs een dankbetuiging toegestuurd van de inlichtingen-dienst voor zijn werkzaamheden verricht als bemiddelaar tussen de verschillende adressen, waardoor hun geheim agent ‘Anton’ zijn gevaarlijke opdracht had kunnen volbrengen.
Waarschijnlijk is door dit alles wrevel ontstaan tussen burgemeester Mol en commies Van Rijswijk. Want toen na de bevrijding door diezelfde Gerrit van Rijswijk - ondertussen vertrokken uit Dussen - een onderzoek werd ingesteld naar het gedrag in bezettingstijd van de burgemeesters in het Land van Heusden en Altena, maakte een verbolgen burgemeester Mol hiertegen bezwaar bij de commissaris der Koningin. En dan met name tegen de persoon in kwestie, die hij ‘om meer dan één reden niet de juiste persoon achtte een dergelijk onderzoek te leiden’.

Oorlogsdossier Van Rijswijk

Gerrit van Rijswijk woonde met zijn gezin na de bevrijding tijdelijk op hun evacuatieadres in Sleeuwijk. Overigens maakte van dat gezin tijdens en na de oorlog ook deel uit een dochter van een boerenfamilie uit de omgeving. Wie dit was en waarom zij bij Van Rijswijk in huis was opgenomen is echter onbekend. Anno 2019 is zij echter nog steeds in leven en woonachtig in Sleeuwijk. Gerrit werd bestuurslid van de Stichting 40-45 en ook herkozen in het bestuur van de Vereniging voor Ziekenhuisverpleging in het Land van Heusden en Altena. Het gezin keerde echter niet meer terug naar Dussen; mogelijk vanwege de onenigheid met burgemeester Mol hoewel die in 1946 door zijn benoeming in Waalre al uit Dussen vertrokken was. In het najaar van 1950 verkocht notaris Affourtit uit Dussen bij inschrijving op zijn kantoor 22 populieren staande aan de Visserskade te Hank eigendom van Gerrit van Rijswijk uit Sleeuwijk. In 1956 werd Gerrit van Rijswijk als hoofdassistent-chef-dienstgeleider der ’s Rijksbelastingen in Gorinchem onderscheiden met de eremedaile in goud in de Orde van Oranje-Nassau die destijds uitgereikt werd aan mensen die een bijzondere maatschappelijke bijdrage hadden geleverd. Ze woonden toen aan het Vrijverplein 1 te Sleeuwijk. Op 3 juli 1969 overleed hij in Utrecht maar werd in Sleeuwijk begraven. Op 30 oktober 1981 werd zijn overleden echtgenote Pleuntje Bouman ook bijgezet in het familiegraf op de begraafplaats Kerkeinde in Sleeuwijk.
Zijn dochter Nellie vond een nieuwe liefde in de persoon van de heer Zwart uit Blaricum waarmee zij in september 1948 getrouwd is. Hun kleinzoon Peter Zwart, die thans in Californië USA woont, vertelde over deze kwestie dat oma Nellie van Rijswijk na de oorlog naar Blaricum was verhuisd. Een van de redenen dat ze uit Dussen zijn weggegaan was dat haar verloofde verongelukt was met de ontploffing van het raadhuis van Dussen. Er werd binnen de familie niet veel over dit gevoelige onderwerp gesproken maar er zong wel een verhaal rond dat opa Van Rijswijk destijds nogal verbolgen was over het feit dat streekgenote die met de Duitsers hadden samengewerkt daar na de oorlog geen consequenties van ondervonden. ‘Opa Gerrit van Rijswijk’ had flink wat documentatie (dagboeken e.d.) over die zogenaamde cnollaboratie of anderszins verzameld maar die heeft hij op een gegeven moment allemaal vernietigd om er maar een punt achter te zetten. De ruzie tussen de burgemeester en zijn overgrootvader zou ook in de regionale krant breed zijn uitgemeten via ingezonden brieven. Daarvan zijn overigens geen voorbeelden teruggevonden. Buiten de verdenkingen van misstanden tijdens de oorlog zou er ook nog een politieke kant aan het verhaal gezeten hebben maar ook die bewering wordt niet nader uiteengezet. De dossiers die Van Rijswijk tijdens de oorlog had aange-legd, betroffen waarschijnlijk een doos vol documenten over verschil-lende 'foute' personen in zijn naaste omgeving. Volgens de vader van Peter Zwart, werden bepaalde stukken hiervan gebruikt voor de samen-stelling van een tweedelige televisiedocumentaire. Wat er van het papierwerk over was gebleven werd later door zijn grootmoeder, Nellie van Rijswijk, verbrand na het overlijden van haar vader omdat die niet wilde dat deze stukken een eigen leven zouden gaan leiden zonder dat iemand deze in juiste context kon plaatsen.

Archief burgemeester Mol

Het dossier over de Tweede Wereldoorlog aangelegd door burgemeester Mol en dat thans bewaard wordt in het streekarchief te Heusden ademt trouwens wel een beetje de sfeer van de baantjesjagerij die ná de oorlog in gang gezet werd door sommige verzetsmensen. Zij zagen daarin een beloning door de overheid voor hun overigens moedig gedrag en gevaarlijk werk geleverd tijdens de Duitse bezetting. Een typisch voorbeeld hiervan betrof marechaussee Willem Everse die een aanvraag indiende om bevorderd te worden tot officier als eerbetoon voor zijn verzetswerk. In een uitgebreid onderzoeksrapport maakte wachtmeester De Letter echter min of meer de kachel aan met het illegale werk van Everse.
Anderszins was er ook onbegrip over de roddel en achterklap gepraktiseerd door mede-inwoners veelal niet gehinderd door enige kennis van zaken. Uit een persoonlijke brief van voormalig verzetsman Jos Nederveen - die om voor hem onbegrijpelijke redenen aangeklaagd werd - aan burgemeester Mol spreekt teleurstelling over dit soort gedrag in de periode kort na de bevrijding.

Bron: Streekarchief Land van Heusden en Altena, Heusden, H.J.M. Mol 1940-1982, toegang 0417. Betreft persoonlijke stukken van Hubert Mol, burgemeester van Dussen in de oorlogsjaren en zijn activiteiten als voorzitter van de commissie Zuid Helpt Noord en de organisatie Nationale Centrale Hulpverlening Nederland. De bescheiden bevatten verslagen van hulpverleningsactiviteiten en informatie over gedragingen van bepaalde personen gedurende de oorlog

Werken voor de Duitsers

Op 1 januari 1942 werd voor iedere Nederlander tussen 18 en 23 jaar de ongewapende dienstplicht ingevoerd. Dit zowel voor mannen als voor vrouwen. In 1943 werd wat de mannen betreft ook daadwerkelijk de hele lichting van dat jaar opgeroepen. De dienstplicht duurde een half jaar. Zij werden ondergebracht in kampen van de Nederlandsche Arbeidsdienst en werkten bij het aanleggen van wegen en kanalen en in de landbouw. Ook leerden de mannen exerceren met een schop aan de schouder.
Gert Dekker, woonachtig aan de Korn, zat in Odoorn (Drenthe) in zo'n kamp van de N.A.D.; dit kamp was van 1942 tot 1944 in gebruik. Vanuit het kamp stuurde hij een ansichtkaart naar zijn vader Maurits en zus Jaantje Dekker.

Bron: e-mail Joep Mittelmeijer, archiefbeheerder Historische vereniging Carspel Oderen

In januari 1943 waren er 47 werknemers van Papierfabriek Maasmond in Duitsland te werk gesteld. De werving voor de Arbeidseinsatz was al in oktober 1940 gestart toen een Duitse ambtenaar de fabriek bezocht. Hij stelde voor om de 48-urige werkweek weer in te voeren en de zogenaamde 'wandelweek' als gevolg van de productiebeperkingen af te schaffen. Tevens gaf hij opdracht een lijst gereed te maken van 17 tot 30 jarigen welke na invoering van deze maatregelen overbodig zouden worden, kennelijk met het plan deze medewerkers naar Duitsland te laten afvoeren.
Een jaar later, in september 1941, deed de Vereniging van Nederlandsche Papierfabrikanten tot tweemaal toe een inventarisatie onder de werknemers van de aangesloten bedrijven inzake hun bereidheid tot 'vrijwillige emigratie'. Doch in mei 1942 bleek uit de notulen van de Raad van Commissarissen dat er bij de Maasmond nog geen werkkrachten gevorderd waren, maar ze achtten het niet waarschijnlijk dat dit nog lang zou uitblijven. Niet lang daarna moest directeur Braun zich dan ook verscheidene malen in Dordrecht vervoegen met betrekking tot het afstaan van arbeiders. Braun stuurde zelfs werknemers ter keuring naar Dordrecht, maar deze kwamen nog onverrichterzake terug omdat men daar blijkbaar nog van niets wist. Wel bracht een Duitse hoofdinspecteur dienaangaande een bezoek aan de fabriek, waarna het niet lang meer duurde alvorens de eerste kandidaten zich moesten melden voor werk in Duitsland.
Een aantal atbeiders van de Maasmond werd tewerkgesteld bij de farmaceutische onderneming Schering AG te Berlijn (thans onderdeel Bayer). Het betreft onder meer: Anton van der Pluijm, Willem van der Pluijm en Sander Walravens allen uit de Dorpsstraat, Adriaan van den Assem van de Baan, Johan Roozendaal van de Nieuwesteeg en enkele arbeiders uit Hank en Meeuwen. In hoeverre dat de directie van de Maasmond hierin een actieve rol heeft gespeeld,laat zich moeilijk inschatten. Van actief verzet of obstructie door de Maasmond tegen het opeisen van arbeidskrachten door de Duitsers zijn echter geen tastbare bewijzen teruggevonden.

Bron: 'Aan 't papier toevertrouwd' geschiedenis van Papierfabriek Maasmond te Keizersveer (1873-1951), Ton Lensvelt, 2006, p. 93-94. In de nadagen van de oorlog, toen men al geëvacueerd was, werden een aantal Dussenaren alsnog slachtoffer van de Arbeidseinsatz. Op zaterdag 3 maart 1945 werden Adriaan Schermers (van de Kornse Buitenkade), zijn zwagers in spé Huib en Leen van Tilborg (Muilkerk) en toekomstige aangetrouwde neef Wout van Tilborg maar ook bijvoorbeeld Piet Verhoeven (Binnen), opgepakt bij een razzia in Rijswijk om in Duitsland te gaan werken. Ze brachtten de nacht door in de kerk. Te voet gingen ze naar Sleeuwijk waar ze met een klein pontje over de Merwede werden overgezet. In Gorinchem werden met ze met meer dan 100 man in een vrachtwagen van Van Gend en Loos gepropt en naar Utrecht (gebouw Tivoli) vervoerd. Daar werden ze op de trein gezet om via een tijdelijke tussenstop in Amsterdam (loods KNSM) naar Gronau in Duitsland te worden afgevoerd. Hier arriveerden ze één week later. Huib van Tilborg had zich tijdens de reis aan deportatie weten te onttrekken. Hoe hem dat gelukt was vermelden de brieven niet.

Ze werden in groepen van zo'n dertig man als landarbeider te werk gesteld om bombardementschade aan wegen en spoorlijnen te repareren. Zwaar lichamelijk werk onder dikwijls slechte omstandigheden (het was koud en nat). Ze werkten doorgaans van 's-morgen 7 tot 's-avonds 5 uur. Het eten was eenzijdig, smakeloos en karig maar wel net voldoende. Gelukkig konden ze in de beginfase hun rantsoen nog wat aanvullen met het voorraadje dat ze van thuis hadden meegekregen. De Duitse voorman ruilde nog wel eens een sigaret voor een snee brood. Hij was de kwaadste niet. Ook kregen ze bij een locale boer soms wel eens wat extra eten.

De locale Duitse bevolking begon ondertussen in grote getalen op drift te geraken om te vluchten voor het oorlogsgeweld. Ze kregen ook te maken met Hollandse politiemensen die Nederland uitgevlucht waren om de naderende afrekening te ontlopen. Door de voortdurende bombardementen was het werk best wel gevaarlijk. Omdat er nogal wat jongens de benen namen, werden ze bewaakt met politiehonden. Vluchten was risicovol want als men gepakt werd, wachte het concentratiekamp. Adriaan verweet zichzelf dat hij tijdens de nacht in de kerk in Dussen niet geprobeerd had te vluchten en onder te duiken. Met een aantal lotgenoten: Rien en Ad de Joode, Leen en Ai Bouman en Coos Muskens, besloten ze toch op 27 maart 1945 een vluchtpoging te wagen. Voorzichtigheid was daarbij geboden, vooral voor de veldgendarmerie en de jonge Duitse soldaten die erg fanatiek waren. Een boer met nazisympathiën snauwde hen van de deur met de woorden: "Zie maar gauw bij Willemientje (Koningin Wilhelmina) te komen, maar ze zullen je wel eerder oppakken." Ondanks dat ze best wel veel Duitse soldaten tegenkwamen, lieten die hen ongemoeid. Sommigen adviseerden zelfs over de beste route naar huis. Uiteindelijk loodste een Duitse boer met een smokkelverleden hun via wat binnenpaadjes de grens over. Na een kleine maand waren ze weer terug in het vaderland. Ze mochten daarbij zeker van geluk spreken.

Bron: Brieven van Adriaan Schermers aan zijn verloofde Bets van Tilborg

Ook Wim Leenhouts (zoon van klompenmaker Marinus Leenhouts woonachtig in de Achterstraat in Dussen Binnen) werd slachtoffer van de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Hierbij speelden de locale marechaussees Erkelens (commandant) en Beugelink een kwalijke rol. Leenhouts werd eind 1942 opgeroepen voor een medische keuring in Dordrecht, werd goedgekeurd en kreeg begin 1943 de aanzegging zich te melden voor werk in Duitsland. Volgens getuige marechausse Kamp was zijn naam door commandant Erkelens in hoogst eigen persoon aan het arbeidsbureau in Dordrecht doorgespeeld. Erkelens en Leenhouts mochten elkaar niet zo. Erkelens had Leenhouts al eens opgepakt voor illegaal slachten en vanwege zijn wildstroperpraktijken. Naar aanleiding van deze "akkefietjes" had hij ook huiszoeking verricht bij Leenhouts thuis.
Omdat Leenhouts, ondanks de oproep om te gaan werken in Duitsland, nog steeds in Dussen rondliep, werd hij door Erkelens en Beugelink bij herhaling gemaand zich te melden en bedreigd met de woorden "als je niet weggaat dan zul je wel ergens anders terecht komen...." Leenhouts besloot daarom onder te duiken bij Janus de Laat in de Biesbosch maar zag daar vanaf omdat postcommandant Keller van Hank - die goed bevriend was met Erkelens - daar regelmatig over de vloer kwam. Uiteindelijk heeft hij zich toen, mede op aandringen van zijn moeder die zeer ongerust was, toch maar gemeld om in Duitsland te gaan werken. Volgens zijn getuigenis: "een ellendige tijd waarbij hij ook veel slaag kreeg".
Bij zijn terugkomst in Nederland diende hij dan ook een formele klacht in bij de Dienst Grensbewaking en Vreemdelingen te Vaals. In het officieel onderzoek door wachtmeester De Letter uitgevoerd werd het verhaal van Leenhouts door marechausse Kamp uit Dussen bevestigd. Bovendien was door wachtmeester De Letter bij zijn onderzoek ten aanzien van Leenhouts "op politiek gebieds niets nadeligs bekend geworden". Of het resultaat van het onderzoek tot een veroordeling van Erkelens en/of Beugelink heeft geleid, is niet bekend.

Bron: Onderzoeksrapport J. de Letter, 6 augustus 1945 n.a.v. proces-verbaal opgesteld door de Dienst Grensbewaking en Vreemdelingen te Vaals

Triest is het verhaal van Jan Willem de Rooij. Hij woonde bij zijn ouders, Bas de Rooij gehuwd met Martha Schreuders, op de hoek van het Binnen met de Ruttensteeg. In tegenstelling tot zijn broer Bas de Rooij, die zich vrijwillig aanmeldde voor de Arbeidseinsatz, moest zijn broer Jan Willem de Rooij tegen zijn zin naar Duitsland gaan werken. Na de overgave door de Duitsers probeerde hij zo snel mogelijk weer thuis te komen. Zijn thuisreis vol hindernissen en ontberingen stokte echter op 4 juni 1945 bij de Heusdense brug, die opgeblazen was. Jan Willem's verlangen naar huis was echter zo groot dat hij probeerde met een wrak bootje de Maas over te steken. Die poging mislukte en omdat hij niet kon zwemmen verdronk hij jammerlijk.

Bron: Mondelinge overlevering d.d. 13-6-2012 door Riet de Graaf-van Rijswijk (geb.1934) uit Dussen

Binnenlandse Strijdkrachten

Tegen het einde van de oorlog werden de O.D. en het distributienetwerk samengevoegd tot de zogenaamde B.S. (Binnenlandse Strijdkrachten). Het districtscommando van de B.S. was in Almkerk gevestigd, waar marechaussee Wim Everse later als commandant werd aangesteld. Op aandringen van het verzet was Nol van Gennip direct na de bevrijding tijdelijk tot commandant benoemd van de afdelingen Almkerk, Nieuwendijk en - tot aan de opheffing - van Hank. Gert Schermers fungeerde als commandant van de afdeling Dussen. De leden van de B.S. groep Dussen waren voor een deel ex-militairen die in 1941 al waren aangeworven voor de Dussense O.D.-afdeling. Daarnaast werden ook een aantal burgers lid van de lokale B.S. Uitvalsbasis vormde het voorhuis van de boerderij van Toon van Honsewijk bovenaan de stoep van de Oude Straat.

Na de capitulatie van de Duitsers, mochten de geallieerden soldaten van hun superieuren voorlopig de regio niet in. Er werd gevreesd voor besmettelijke ziektes en veel bewoners hadden last van luizen of scabiës (schurft). Ook heerste er een enorme rattenplaag. Zo werden in de schuur van Toon van Honsewijk in korte tijd wel zo'n 120 exemplaren gevangen. Dim van Dijk plaatse zelfs een advertentie in de locale krant met de toepasselijke tekst: "Wie helpt Dim van Dijk aan een goede kat, ter bestrijding van Muis en Rat?".
Omdat het Militair Gezag zich vooralsnog na de bevrijding niet in het gebied liet zien, nam de B.S. als taak op zich het centrum van Dussen hermetisch af te sluiten, dit om ongewenst bezoek (plunderaars) te voorkomen en bewoners pas toe te laten nadat het gebied mijnvrij was gemaakt. Hun bewapening was afkomstig van Duitse militairen die op 5 mei 's-ochtends in Almkerk ontwapend waren.

De Mijnopruimingsdienst in Dussen bestond uit slechts twee personen: Job Jacquemijns uit Almkerk en een Oostenrijkse militair, Helmut Chilla, met de schuilnaam Gerrit Borgers (Bongers?). Doch tijdens het ruimen aan de Rommegatsedijk werd ook wel gebruik gemaakt van een grote groep krijgsgevangen Duitsers die schouder aan schouder de hele dijk moesten afprikken. De gevonden mijnen en munitie werden met paard en wagen van Adriaan Dekker sr. afgevoerd naar de Loswal om daar tot ontploffing te worden gebracht. Job en Helmut zijn destijds ook nog in het raadhuis aan de Sluis geweest. Burgermeester Mol en gemeentesecretaris Snijders waren 's-middags om 14:00 uur in het gebouw geweest om de boel te inspecteren, om daarna naar Nieuwendijk af te reizen om bij het Militair Gezag aldaar toestemming te krijgen voor de zogenaamde "vrijgave" van Hank. Omdat hun de situatie in de kelder nogal verdacht voorkwam, vroegen zij de twee mijnenruimers van de B.S. om een en ander nader te onderzoeken. Helmut constateerde daarbij door een kier van de deur dat de kelder vol landmijnen lag en vertrouwde het niet. Hij adviseerde voorlopig de ruimte niet te betreden. Naar later zou blijken tevergeefs...
Jacquemijns heeft zijn ervaringen in het bevrijde Dussen op schrift gesteld. (Almkerk, dorp aan de Alm, p.99-109) Tevens maakte hij een aantal foto's van de vernielingen aangericht. Ondanks de inzet van deze mensen, gebeurden er toch nog ongelukken. Zo ontplofte het raadhuis aan de Sluis, waarbij onder meer Klaas Kroon de ordonnans van de B.S. omkwam en negeerde Drik van der Pluijm, een broer van Tonia van der Pluijm, de instructies van de wachtlopende B.S.'rs en reed met zijn kar vol puin op de Loswal op een landmijn.

Begin juli 1945 was het zover dat het sein veilig gegeven kon worden en konden de inwoners van Dussen weer naar hun huizen terugkeren en kon de wederopbouw beginnen. Omdat het ruim zes weken geduurd had alvorens de bewoners weer in Dussen arriveerden, bleef het dorp gevrijwaard van bijltjesdagtaferelen. De dorpsbewoners hadden wel wat anders aan hun hoofd. Wel werden akties georganiseerd (glasaktie) om zwaar getroffen bewoners te ondersteunen. Ook werden er feestelijkheden op touw gezet mede als een verlaat eerbetoon aan de bevrijding en om geld in te zamelen voor de getroffenen.

De weduwe Van Rijswijk en haar twee kinderen Jaap en Riet, vonden bij thuiskomst hun woning in Dussen Binnen beschadigd en compleet leeggeroofd. Alle ruiten lagen er uit en er stond letterlijk niets meer in huis. Dankzij een hulppakket van het Zweedse Rode Kruis werden zij voorzien van een aantal allernoodzakelijkste dingen, zoals: 2 ledikanten met nachtkastjes, stoelen en een tafeltje, alles zelf in elkaar te zetten. Voorts zaten er in het pakket: dekens en een volledige keukenuitzet. Overigens was het wel schrijnend te constateren dat niet alleen Duitsers zich aan roof hadden schuldig gemaakt. Zo kreeg mevrouw Van Rijswijk van een buurtbewoonster melk ingeschonken uit haar eigen melkkoker en liepen andermans kinderen in kleren van haar dochter. Andere inwoners hadden soortgelijke ervaringen. Via een advertentie in de Heusdense Krant hoopten enkele inwoners hun "vermiste" maar kennelijk dierbare spullen alsnog terug te bekomen.
Later werd meer hulp geboden door goederen beschikbaar gesteld door Leerdam, dat Dussen en Almkerk als zodanig geadopteerd had voor noodhulp.

De klompenmaker vertelt

Piet van Gennip, de klompenmaker aan de Korn, vertelt over de oorlog. "We hadden drie onderduikers, geen joden. Toch was het net of er geen oorlog was. Tot september 1944! De opmars van de geallieerden kwam tot stilstand bij de Bergsche Maas. Het Land van Heusden en Altena zat vol Duitsers. Canadezen en Polen schoten af en toe op onze kant. Dussen-Binnen moest eerst evacueren. Wij (aan de Korn) gingen met Kerstmis weg. Naar de Schans in Werkendam, bij kennissen. Ik kende daar iedereen. We ruilden klompen voor eten. Zo bleven we in leven. Toen we terugkeerden waren de ruiten eruit. Dussen-Binnen lag in puin".

Bron: De VerhalenKaravaan, door schrijver Piet Hartman en kunstenaar Jack van Mildert.

Meester Van Hoven

Tijdens de Duitse bezetting kreeg meester Van Hoven een zogenaamd 'ausweiss', een vrijstelling voor verplichte tewerkstelling in Duitsland. Zodoende kon hij les blijven geven aan de protestantse schoolkinderen in Dussen. Na de oorlog dienden alle personen in het bezit van een ausweiss zich bij de BS te melden om te controleren of zij mogelijk gecollaboreerd hadden met de Duitsers. Door toedoen van vier geloofsgenoten uit Dussen diende ook meester Van Hoven zich elke dag bij de BS in Almkerk te melden, wat hij uiteraard als enorm vernederend ervaarde. Hierdoor komen zijn aanklachten ten opzichte van bepaalde personen in Dussen (zie dossier burgemeester Mol) ook in een wat andere daglicht te staan.

Bron: Sprankelende momenten, honderd jaar christelijk onderwijs in Dussen, door Izaak de Graaf, 1906, p. 76

Oorlogsslachtoffers uit Dussen

Cornelis Sebastianus Schalken (1927-1944), geboren in Dussen, overleed in het concentratiekamp Neuengamme in Duitsland. Hij was een broer van Johanna Petronella Schalken (1917-1987), gehuwd met Johannes Cornelis Domenie, wonende aan de Nieuwesteeg (B159a) en later in de Munsterkerk, de moeder van Rinus (Joep) Domenie.

Cornelis (Kees) Sebastianus Schalken (1927-1944) - geboren in Dussen maar destijds woonachtig in Geertruidenberg - werd op zondag 8 oktober 1944 bij een razzia opgepakt in café De Vrolijke Hoek van Anneke Verschuren in de Dordtsestraat in Geertruidenberg.
Kees zat er te kaarten, anderen waren aan het biljarten. Zo rond vijf uur klonk er buiten motorgeronk, een vrachtwagen die stopte. Even later werd de deur van het café opengegooid en stormden vier Duitse soldaten het café binnen: SS’ers. Ze gingen direct naar het tafeltje met de kaartende mannen: „Machen Sie fertig, dan können Sie mitkommen”.
G. van Biezen, zijn zoon Janus, Kees Schalken en Hendrik Goossens, werden naar buiten gesommeerd. Ook twee mannen die aan het biljarten waren: Koos van Biezen en J. Goossens moesten mee. Op dat moment kwam er toevallig een Duitse officier binnen die belast was met de bewaking van de PNEM-centrale. Hij zag twee PNEM’ers, G. van Biezen en zijn zoon, gearresteerd worden en vertelde de SS’ers dat hij die twee niet kon missen. Ze mochten gaan, maar in hun plaats vorderden de Duitsers twee anderen: Piet van Seeters en Gerrit Vissers uit Raamsdonksveer. De Duitse legertruck bracht de gearresteerde mannen naar Kamp Amersfoort.
Daar werd Kees tot 11 oktober 1944 gedetineerd, vanwaar uit hij op 14 oktober in Neuengamme bij Hamburg arriveerde; dit valt af te leiden uit zijn kampnummer: 56796.De ontberingen daar waren verschrikkelijk: Tyfus en ongelooflijke zware - en slechte werkomstandigheden. Hendrik Goossens werd er doodgeknuppeld met de kolf van een geweer. Kees, nog maar 17 jaar, stierf binnen drie maanden. Alleen biljarter Koos van Biezen overleefde het kamp maar keerde in juni 1945 als een menselijk wrak terug; hij woog toen nog slechts 30 kilo.

Bron: Artikel in BN-DeStem, 24-05-2011,door Paul de Schipper

Frans Leeggangers , de echtgenoot van de weduwe Leeggangers uit de Zuideveldlaan, overleed op zondag 17 april 1944 bij een geallieerde luchtaanval op de Keizerveerse brug. Daarbij werd de boerderij van Gert van Dijk aan de Straatweg, waar Frans toevallig op de fiets passeerde, door een bom getroffen.

Antonius Adriaan van der Pluijm (1920-1943) kwam om toen op 22 september 1944 op de Kanaaldijk een Duitse bommenwerper neerstortte. Zijn vader, die voor het raam van hun huis in het Rommegat stond (café d'n Blikken Emmer), kreeg glassplinters in de ogen als gevolg waarvan hij blind werd.


Christina van Hoven (1913-1944), afgebeeld op de foto links, wonende te Dussen maar geboren 29-11-1913 te Meeuwen werd door een granaat dodelijk getroffen op 25 december 1944 om 23.30 uur bij de beschieting van Dussen. Zij en haar man Hubertus (Huib) Rijken en twee kinderen dachten in de schuur van Dirk Dekkers aan de Korn bescherming gevonden te hebben tegen het bombardement. Helaas werd de schuur geraakt door een granaat en werd zij daarbij door een granaatscherf dodelijk getroffen. Haar man Huib en de twee kinderen bleven ongedeerd.
Christina was getrouwd te Dussen op 23-08-1935 met Hubertus Rijken. Huib werd geboren op 27-01-1905 te Dussen en was een zoon van Jacobus Rijken en Johanna Nieuwenhuizen. Net als zijn vader werkte hij op de papierfabriek, later werd hij grondwerker. Ze woonden aan de Korn. In eerste instantie bij de ouders van Huib die naast de boerderij van Toon van Krimpen woonden. Later in een eigen woning B198 naast Harry van Daal waarin voordien timmerman Leendert van der Stelt woonachtig was. Huib overleed kort na de oorlog op 26-10-1947 te Dussen. Christina en Huib hadden 2 kinderen:
1. Johannes Jacobus geboren 06-03-1936 te Dussen overleden 19-02-1984 te Hank.
2. Leendert (Leo) Willem geboren 19-02-1942 te Dussen is gehuwd en woont nu te Drunen. Leo Rijken - de oudere halfbroer van Sjaak, Johan en Dirk Rijken - vertelde in 2020 dat enige jaren geleden bij een MRI-scan in zijn hoofd een stukje metaal is ontdekt. Het blijkt een granaatscherfje te zijn dat hem bij het bombardement getroffen had. Een Duitse verpleger heeft hem toen medisch verzorgd maar heeft het stukje metaal in zijn hoofd niet opgemerkt of heeft het niet aangedurfd dit te verwijderen.
Christina is begraven te Almkerk Zoetelaarssteeg, graf 1. Haar broer Johannes van Hoven was vanuit zijn woonplaats de Hill-Babyloniënbroek op weg naar Almkerk voor haar begrafenis. Helaas mocht hij daar niet aankomen. Halverwege werd hij door Duitse soldaten teruggestuurd.

Bron: e-mail Bob Rijken d.d. 14 januari 2014 en gesprek met Leo Rijken in mei 2020.

Johanna van den Broek (1924-1945), dochter van Adriaan van den Broek van herberg d'n Boerendans en vriendin van Joske Verhoeven, kwam om bij een bombardement aan de Korn in januari 1945.

Andere slachtoffers die omkwamen als gevolg van ontberingen geleden tijdens de evacuatie in de laatste oorlogswinter waren: Maria (Ria) Catharina Anna Lensvelt (1945-1945), dochter van Jan Lensvelt en Rie van Dijk, overleden op evacuatieadres aan de Merwededijk in Sleeuwijk omdat de noodzakelijke behandeling in een ziekenhuis niet mogelijk was. Pastoor E.J.M. Janssens de Horion (1868-1945), pastoor te Dussen sinds 1912, overleed aan de gevolgen van dysenterie op zijn evacuatieadres in Nieuwendijk bij de familie Heystek. Maria Johanna Staal (1858-1945), echtgenote van Josephus van Steen wonende op Villa Anna Maria, stierf op 19 januari 1945 op haar evacuatieadres te Uitwijk, aldaar tijdelijk begraven en op 4 september 1945 bijgezet in het familiegraf op de R.K.-begraafplaats te Dussen.

In Andel is op 27 november 1944 als gevolg van een bombardement overleden Cornelis Snoek, 77 jaar oud. Hij was geboren in Dussen op 5 februari 1867 als zoon van Cornelis Snoek en Johanna Kamp. Jammer genoeg zijn er geen bevolkingsregisters van Dussen van vóór 1890 bewaard gebleven, maar kennelijk is er wat gebeurd met zijn ouders - die ondertussen naar Sliedrecht verhuisd waren - want in 1876 werden 4 kinderen Snoek opgenomen in het huishouden van hun opa Dirk Biesheuvel. Om daarna, in 1879, te worden ondergebracht bij het gezin van hun oom Arie Snoek in Almkerk. Als 15-jarige ging Cornelis junior in 1882 naar Andel om er, samen met zijn 2 jaar oudere broer Arie, als bakkersknecht bij bakker Pieter Cornelis Redert in de Voorstraat A67K in Neder-Andel in dienst te treden en er het vak te leren. Ook hun jongere zusje Johanna kwam in 1889 bij deze bakkerij in dienst. Cornelis werd broodbakker. Hoewel incidenteel ook wel andere beroepen genoemd worden. Hij maakte, waarschijnlijk vanwege zijn beroep, flink wat omzwervingen door het Land van Heusden en Altena en de Bommelerwaard. In 1917, hij was ondertussen getrouwd met Adriana de Gast uit Aalst Gld, vestigde hij zich opnieuw in Andel aan de Achterstraat achtereenvolgens op de nummers: A9a, A154 en A163, vervolgens aan de Dijk 25a en daarna weer in de Achterstraat A145. In 1931 overleed zijn vrouw. Enige tijd later zal hij met pensioen gegaan zijn. In 1944 werd hij dus slachtoffer van oorlogsgeweld.

Bij het bombardement van de geallieerden op Nieuwendijk op 12 december 1944 kwamen evacués uit Dussen om het leven of overleden korte tijd daarna aan de gevolgen ervan:
Bastiana Verhoeven (1924-1945), dochter van Arie Verhoeven (Ai d'n Ezel) en Adriana van de Assem uit de Muilkerk (A90) naast de gereformeerde pastorie;
Adriaan Visser (1917-1944), geboren in Dussen, zoon van een machinist woonachtig in Hank C283 - vermoedelijk aan het Zwarteind, in 1935 met zijn ouders verhuisd naar Nieuwendijk;
Adrianus Cornelis van den Broek (1935-1945), het jongste zoontje uit het gezin van Adriaan van den Broek en Dora Akkerman van de herberg de Boerendans (B217,B238) aan de Korn;

Franciscus Hendrikus Schelle uit Dussen (1943-1945) overleed op 9 mei 1945 te Almkerk. Nederland was net een paar dagen bevrijd, maar de ontberingen geleden tijdens de evacuatie hadden een dermate aanslag gepleegd op de broze gezondheid van kleine Frans, dat hij het leven liet. Hij werd twee dagen later op R.K.-kerkhof van Woudrichem ter aarde besteld.

Bij de ontploffing van het raadhuis van Dussen aan de Sluis op 22 mei 1945 kwamen de volgende personen om het leven: Jordanus Johannes van Beurden (1906-1945), ongehuwd, kassier Boerenleenbank. Gerardus (Gert) Cornelis van Biesen (1904-1945), echtgenoot van Cornelia Petronella van Olst, werkzaam bij het levensmiddelenbedrijf van de Gruyter en tevens gemeentebode. Johan Schalken (1904-1945), echtgenote van Catharina Jonkers, arbeider papierfabriek Maasmond. Klaas Kroon (1918-1945), afkomstig uit Hoog-Blokland, ordonnans van de B.S. Cornelis van der Stelt (1915-1945) uit Dussen, zoon van Alettius van der Stelt en Antonetta Rijken.
Nandje Schalken raakte bij deze calamiteit zwaar gewond en bleef zijn verdere leven invalide.

Johannes Hendrikus (Drik) van der Pluijm (1910-1945), echtgenoot van Antonia Petronella Hamers en broer van Tonia van der Pluijm, verongelukte op 19 juni 1945 toen hij op de Loswal met paard en wagen op een mijn reed; het paard overleefde het ongeluk.

Het gezin (9 kinderen) van Huibert de Ruyter en Hendrika Colijn was van de Korn in Dussen geëvacueerd naar Almkerk. Na de bevrijding, op 7 mei 1945, waren hun zoon Dirk Antonie de Ruyter (geboren 18-3-1926) en zijn zwager Goof Verhoeven, gehuwd met Dirks zuster Maaike de Ruyter, in de tuin aan het werk van de woning van De Boer aan de Voorsteeg in Amkerk. Daarbij stapten ze op een mijn. Dirk was op slag dood en Goof werd nog wel door leden van de B.S. naar het ziekenhuis in Gorinchem gebracht, maar die hulp mocht niet meer baten. Dirks oudste zus, Riek de Ruyter, die ook bij de twee jongens was, kwam met de schrik vrij.

Jacobus (Koos) Leenhouts (geboren 17-01-1900), wonende aan de Nieuwesteeg B161 en medeoprichter van Dussense Boys, werd in de Tweede Wereldoorlog opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. In het archief van het Rode Kruis zijn alleen gegevens over zijn overlijden gevonden, niets over zijn tewerkstelling. De heer Leenhouts is op 14 april 1945 overleden en daarna begraven op de begraafplaats Osterholz in Bremen, grafnummer N 729 (waar hij nog steeds ligt). Tegen het einde van de oorlog heeft een mijnheer Buying een verklaring afgegeven als dat de heer Leenhouts aan de gevolgen van hartzwakte is overleden. Persoonlijke bezittingen van overledene waren in bezit van de de heer Buying, Koppelweg 26e te Zeist.

Jan Willem de Rooij (1924-1945) uit Dussen Binnen was slachtoffer van de Arbeidseinsatz. Na de overgave van de Duitsers keerde hij terug naar Dussen. Tijdens zijn moeizame tocht naar huis, verdronk hij op 4 juni 1945 bij een poging de Bergsche Maas bij Heusden over te steken.

Bron: Publicatie Oorlogsslachtoffers, door A.M. (Toon) Jans d.d. 1-3-1990

In een krijgsgevangenkamp in de oost, een maand voor de capitulatie van Japan, is overleden Johannes van den Oven, 42 jaren, in leven sergeant bij het Ie Depot Bat Ie Comp te Bandoeng Ned, zoon van Johanna Gerdina de Jong, weduwe van P. van den Oven, woonachtig in Dussen, Hoek A96. Haar zoon verbleef sinds 1928 in Nederlands Indië.

Bron: E-mail Govert Noorloos, 12-01-2015, advertentie HNB maart 1946.

Zie ook het artikel elders op de website over Marius Nederveen (1920-1945) die gefusilleerd werd in kamp Vught.

Tijdens de evacuatie in Andel overleed aldaar smid Johannis Garstman, geboren te Giessen en gehuwd met Cornelia Maria van Dulst uit Andel. Zij waren in november 1929 naar Dussen gekomen om er een smederij te beginnen vooraan de Korn ongeveer ter hoogte waar Harrie van Daal woonde. Omdat zij bij de tweede evacuatieaanzegging van januari 1945 ook weg moesten, vertrokken zij naar Andel waar Cornelia familie had wonen.

Bron: Teus van Tilborg, slachtoffers WOII in gemeente Woudrichem Sinds 1960 ligt in de hal van ingang Binnenhof 1a van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Dit document bevat de namen van degenen die in de Tweede Wereldoorlog als militair of als verzetsstrijder voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn gevallen. Iedere dag wordt door een medewerker van de Tweede Kamer een pagina omgeslagen, zodat voor het publiek nieuwe namen te zien zijn. In deze lijst komen de navolgende personen voor die geboren werden in de gemeente Dussen of alhier omkwamen:

Foto rechts toont de gedenkplaat op het oorlogsmonument te Dussen aan de Sluis.

Hendrikus Blijdenstein,16-10-1901, Dussen-Molenkade (in 1905 naar Bemmel vertrokken), 10-12-1943, Utrecht, Havenmeester, Verzet in Wamel, gefusilleerd in Fort Rhijnauwen te Bunnik.
Hendrik Boender, 03-10-1917, Dussen, 30-04-1945, Utrecht, Gemeente-secretaris, Verzet
Johannes Wilhelmus Heessels, 14-01-1898, Dussen, 21-05-1943, Tamarkan (Thailand), Eerste Luitenant, Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en Indisch verzet
Cornelis (Cor) Johannes Heijmans, 19-06-1924, Dussen, 10-04-1945, Duitsland, Landarbeider, Verzet.

Cor was woonachtig aan de Buitendijk in Hank en vanwege de arbeidseinsatz ondergedoken bij familie in Made. Op de polder De Steen werd hij opgepakt en op transport gesteld naar het werkkamp Neuengamme (D). In april 1945 werd dit kamp ontruimd en de gevangenen naar Lübeck aan de Oostzee vervoerd en aan boord gebracht van gereedliggende zeeschepen. Wat de Duitsers voorhadden met de gevangen laat zich raden, maar zover kwam het niet. Met 7.000 andere lotgenoten behoorde Cor Heijmans tot de slachtoffers van de Engelse luchtaanval (3 mei 1945) op de vier Duitse zeeschepen: Cap Arcona, Thielbeck, Deutschland IV en Athen.
Marius Nederveen, 15-04-1920, Dussen, 31-07-1944, Vught, Commies, Verzet
Wilhelmus Petrus Prinsen, 16-04-1917, Dussen, 11-05-1940, Veghel, Soldaat, Koninklijke Landmacht
Johannes Christiaan Sanner, 28-07-1914, Dussen, 28-02-1945, Japan, Matroos, Koninklijke Marine
Johannes Jollius Six Dijkstra, 29-04-1890, Dussen, 12-05-1940, Rotterdam, Majoor, Koninklijke Landmacht
Johannes Antonius van Strien, 20-01-1922, Dussen, 11-04-1945, Bochum, Monteur, Verzet
Adriaan Visser, 25-02-1917, Dussen, 14-12-1944, Gorinchem, Garagehouder, Verzet
Klaas Kroon, 30-07-1917, Hoogblokland, 22-05-1945, Dussen, Belastingambtenaar, Verzet
Antoon van de Wetering, 13-02-1915, Heesch, 20-05-1940, Dussen, dpl. Soldaat, Koninklijke Landmacht

Oorlogsschade in Dussen

Dussen lag na de bevrijding in puin. Ruim 300 huizen waren vernield of zwaar beschadigd. In Dussen Binnen waren veel historische boerderijen en herenhuizen tot de grond toe afgebrand. Het gerenouveerde kasteel was door zo'n duizend granaatinslagen getroffen. De R.K. en N.H. kerk lagen allebei in puin, evenals het klooster in het Rommegat. De brug over het kanaaltje was vernield. In de haven aan de Loswal hadden de duitsers een paar schepen tot zinken gebracht. Tot overmaat van ramp vloeg enkele weken na de bevrijding het raadhuis aan de Sluis de lucht in; wat restte was een gat in de grond en de gevelsteen.

Een treffend beeld van de oorlogsschade in Dussen aangericht werd in mei 1946 geschetst door A.M. (Toon) Jans in een artikel in de regionale krant Sirene (Nieuwsblad Land van Heusden en Altena). Onderstaand de integrale weergave van het betreffende artikel geschreven door - en in de stijl van deze ambtenaar ter gemeente-secretarie in Dussen.

Dussen’s natuurschoon en oude gebouwen temidden van oorlogsruïnes

Het zal niemand kunnen of durven ontkennen dat de verschillende toegangswegen tot het dorpje Dussen aan de Bergsche Maas gelegen, tot de zomer 1944 aan een sprookje gelijk waren. Dussen-Binnen met z’n mooie boomen en kronkelende wegen door de velden, is mooi. De wegen waren versierd met prachtige oude gebouwen van enkele honderden jaren oud, afwisselend door Kasteel en van burgerwoningen. Deze woningen, eveneens zeer oud, vormden als het ware een geheel met de groote rijen oude canadaboomen die in de omgeving stonden. Het water De Dusse stroomt vredig tusschen de wegen en boerderijen voort. Hoevelen hebben zich niet tegoed gedaan op een voorjaarswandeling door Dussen-Binnen bij het zien spelen van al die vischjes in de gouden stralen van het voorjaarszonnetje. De oude Korenmolen en het Kasteel vormden tezamen twee monumentale gebouwen van dit deel van Dussen en zijn te beschouwen als twee oude machtige toegangspoorten tot het dorpje.

Toen ik in 1946 op een mooie Aprilsche zomerdag een wandeling door Dussen-Binnen maakte, bleef er iets onzegbaar droevigs bij me, want van al dit mooie natuurschoon en gebouwen is niet veel meer overgebleven. Einde 1944 kwam Dussen in den Frontsector van de Bergsche Maas te liggen De Engelschen hielden Dussen regelmatig onder vuur, met het gevolg dat vele gebouwen zwaar gehavend werden. Erger was het toen de Duitschers overgingen tot het afstoken van boerderijen en woonhuizen. De groote gebouwen als Kasteel en de Oude Korenmolen bleven steeds het doelwit van de Engelsche artillerie. Toen de Duitschers trachtten een nieuw Bruggehoofd over de Maas bij het Capelsche Veer te vormen, werd Dussen bezaaid met granaten.

De sporen van dit alles zijn nog overal te zien ook al is het puin grootendeels geruimd en de granaattrechters gedicht. Het is met deze streek als met een goede bekende die je na een verschrikkelijk ongeluk deerlijk verminkt terugvindt. Het leven staat hier echter ook niet stil Temidden van de gruwel der verwoesting beleeft de natuur haar opstanding. De akkers worden weer groen tusschen restanten van fundamenten van vernielde boerderijen en boomen die zwaar gehavend uit den strijd zijn gekomen doch waarvan nog enkele takken beginnenl uit te botten. In een verlaten boomgaard die voor driekwart tengevolge van plaats gehad hebbende inundatie is gerooid geworden, bloeit nog een eenzame kersenboom. Ik passeer de Oude Nederlandsche Hervormde Kerk. Onder de schaduwen van restanten van muren liggen vele soldaten begraven in het kille gras. De eerste madeliefjes bloeiden reeds met schuchtere kroontjes op, terwijl rondom deze graven een bende tjilpende musschen lawaaiden in hun minnestrijd om de kruizen.

Van de oude Korenmolen is de kruin geheel ingedeukt. Overal hebben de granaten dezen ouden grijsaard verwond. De wieken hangen er gebroken bij. Het monumentale Kasteel met z’n schoone grachten heeft ook veel geleden. Door een noodvoorziening is het Kasteel waterdicht gemaakt. Het puin ligt echter nog rondom in de grachten. Overal zijn er nog sporen van den verschrikkeliijiken oorlog te zien. De prachtige toren van het Kasteel is geheel weg. In den bezettingstijd is dank zij de activiteit van het gemeentebestuur aan de restauratie van dat monumentale bouwwerk gewerkt, doch wat toen met moeite werd bereikt, moest thans worden ten prooi gegeven aan oorlogsgeweld. De Katholieke Kerk aan de Sluis is geheel gesloopt. Alleen de verminkte kruizen van het kerkhof herinneren ons eraan dat hier eenmaal een kerk stond.

Gaat men dan terug over het Capelsche veer, dan staan daar achter de Maasdijken over de Maas nog loerend de Engelsche tanks die in den strijd om het bruggenhoofd er bij zijn gebleven. De mooie toegang vanaf dit veer is doods geworden. De weilanden zijm als het ware omgeploegd door granaatvuur. De mooie woningen zijin in den strijd gebleven en hebben ruimte moeten maken voor noodwoningen De groote rijen boomen zijn zonder uitzondering allemaal onthoofd. De restanten van de boomen zitten vol granaatscherven. In het dorpje zelf was niets of het was voorzien van kogelgaten, muren met lidteekens van granaatscherven, weggeslagen ramen en daklijsten. Achter een noodwoning dartelden de lammeren rond een moederschaap dat melancholiek stond te blaten in dezelfde wei waar de resten lagen van gehoornde cadavers. In een broedhok zat den kloek op eieren. Naast deze wiedde stond een groote boomgaard, een van de weinigen die onbeschadigd is gebleven, in de knoppen wachtend op warmere dagen die hem zullen veranderen in een groote bloesemmassa.

A M JANS Dussen 18 Mei 1946

Literatuur

Schermers, G. - Militaire diensttijd, Van brug naar boot (sept. 1938 tot juni 1940), 2000
Schermers, G. - De reddende foto, Herinneringen aan bezetting en evacuatie van de Korn Dussen in de herfst van 1944, 1999
Schermers, G. - Toch niet vergeefs, Militaire diensttijd in Nederlands Oost-Indië (1946-1948), 2001
Buitkamp, Dr. J. - Verzet in West-Brabant, deel 1 Biesbosch en Land van Heusden en Altena, deel 2 L.O./L.K.P. en Trouw.
Colijn, A.N. - Almkerk 1940-1945
Hoek, C.P. van den - Bevrijd Nederland (1945-1995), Herdenkingen in het Land van Heusden en Altena.
Gast (redactie), Cees de - Historische Reeks Land van Heusden en Altena, deel 6 (1995) en deel 19 (2010)
Visser, B.B. - Werkendam in oorlogstijd.
Biesheuvel, Jan - Kroniek van een dijkdorp, 350 jaar Nieuwendijk, 1996.
Heemkunde verg. Sprang-Capelle - Sprang-Capelle, wereldoorlog II
Didden, Jack en Swarts, Maarten - Provinciestad in oorlogstijd, Waalwijk e.o. (1939-1945), 1991
Didden, Jack en Swarts, Maarten - Brabant bevrijd
Jolie, Jan - Luchtgevechten boven West-Brabant en de Biesbosch (2000)
Merwe-Wouters, Geke van der - De oorlog leeft voort
Hoek, Piet van den - Biesboschcrossings 1944-1945
Gemeente Eethen - Na tien jaar (1955)
Mortel, J.P.M. van - De stadhuisramp van Heusden (1994)
Munck, L. de en Veer, B. van der - Om niet te vergeten (1984)
Gast, Cees de en Winks, Renny - Herinneringen, 60 jaar bevrijd (2005)
Vos, Jan en Peter - Door 's Hoogsten arm 't geweld onttogen, Veen in oorlogstijd (1940-1945)
Kroon, Majoor A.G.J.M.F. van der - Het gevecht bij de brug van Keizersveer (13-5-1940), artikel in De Militaire Spectator van februari 1942.
Stichting Archief*Kring Hank - Hank van 1900 tot 2000.

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl