Het ontstaan en verdere verwikkelingen van de vlasverwerking in Dussen
Ondanks dat rond 1851 de vlasbouw door slechte oogst en misgewassen op een laag pitje stond en het vlas dat nog wel werd verbouwd door Franse opkopers werd gekocht, werd in het zelfde gemeenteverslag de verwerking van vlas nog steeds als de belangrijkste werkverschaffer voor de arbeidende klasse in de gemeente omschreven. Het vlas daarvoor zal destijd vooral uit andere regios gekomen zijn.Binnen de economische geschiedenis van de vlasbewerking vallen drie periodes op. De eerste met vlasbewerking als huisnijverheid, als aanvulling in de winter op de reguliere werkzaamheden in de landbouw. De tweede periode begon rond 1780, toen de vlasbewerking op de vruchtbare kleigronden, waar de bewerking met de hand werd gedaan, een zelfstandige nijverheid werd. Vervolgens deed eind negentiende eeuw de mechanisatie haar intrede, wat grote invloed had op het bewerkingsproces, de productie en het aantal benodigde arbeidskrachten. De scheidslijn tussen de handmatige en machinale vlasbewerking ligt ongeveer rond 1880, toen de industrialisatie ook in Nederland begon door te dringen tot de landbouw.
Het verbouwen van vlas kreeg een extra impuls in de Franse Tijd. Door de blokkade van Nederland stokte de overzeese katoenaanvoer, waardoor linnen weer in trek was. Zo viel in 1809 een uitbundige vlasoogst samen met een schaarsteperiode waardoor uitzonderlijk hoge prijzen voor vlas gemaakt werden van wel 600 gulden per morgen (ca. 0,85 ha). Daar stond echter ook menig mager jaar tegenover als bijvoorbeeld een rupsenplaag of de aardvlo de vlasoogst vernielde. Toch bleef men op Jannezand in de Biesbosch nog tot midden negentiende eeuw vlas verbouwen, getuige de regelmatige opduikende advertenties in landelijke dagbladen van openbare vlasverkoop door notaris Middelkoop in 1853, 1857 en 1861.
Van zaad tot lint
Vlas telen kan alleen op kleigrond en destijds - bij gebrek aan goede bemesting - in een zevenjarige cyclus. Begin april ging de boer het vlaszaad op de akker zaaien. Met de hand, later ook wel met de zaaiviool, een ingenieus apparaat om de kleine -goudkleurige zaadjes goed over het land te spreidden. Vroeger zei men dat het zaaien op de honderdste dag van het jaar moest gebeuren. Ongeveer honderd dagen na het zaaien is het vlas rijp.
Na het uitkomen van het vlas, moest het met de hand gewied worden. Een heel precies werkje, waarbij men op kousevoeten het land op ging want de tere plantjes waren heel kwetsbaar. In tegenstelling tot graan wordt voor de oogst rijp vlas - vanwege het vlaslint - niet gemaaid maar geplukt.
Na droging op het land werd het geplukte vlas in bosjes gebonden; boten noemde men dat. In de oogsttijd werd het hele gezin ingeschakeld bij het plukken en boten.
In Dussen kwam het wel voor dat de verwerking van het geoogste vlas zich beperkte tot het zogenaamde repelen, waarbij het vlas van de zaadbolletjes werd ontdaan die dan vervolgens gebroken werden. Dat zaad werd gebruikt om er lijnzaadolie uit te persen.
De volgende stap in het bewerkingsproces was: het roten – van de bast van de stengel , en het braken – het breken van de bast. Daarna moest er gezwingeld worden – het met de zwingelspaan afslaan van de bastdelen totdat het vlaslint overblijft, en tenslotte hekelen – het reinigen of kammen van het vlaslint.
Deze afwerking werd dus ook wel door gespecialiseerde bedrijven gedaan die over geschikt rootwater beschikten. Veel gerepeld vlas ging daarom naar ’s-Gravendeel of Rijsoord voor verdere afwerking. Toch waren er wel die zich na het repelen ook aan het roten waagden. Dat gebeurde in sloten of met warm water of stoom of men spreidde het vlas uit over het land voor het zogenaamde dauwroten. In aanvang was het allemaal handwerk met eenvoudige gereedschappen.
Door de uitvinding van de tonbraak en het zwingelrad ging het verwerken van het vlas wel wat sneller, maar werd ‘t tegelijkertijd ook gevaarlijker. Met name in zwingelkooi aan het zwingelrad was het oppassen geblazen om geen vingers kwijt te raken.
Daarnaast was het werk vooral ook zwaar en stoffig. Bij het zwingelen komen de vezels vrij, het zogenaamde vlaslint, maar ook lokken of klodden (kort lint). Slecht vlas leverde alleen lokken op en geen vlaslint.
Vlasbouw en -verwerking in Dussen
In de eerste helft van negentiende eeuw werd er nogal wat vlas verbouwd in Dussen, vooral in de periode 1815-1835. Dat leiden we af uit het vrij grote aantal personen dat zich in de burgelijke stand van de gemeente in die periode liet optekenen als vlasboer (57) met daarnaast nog zo'n 12 aanverwante beroepen zoals vlasbewerker, -handelaar en -koper. Dat aantal was ongeveer vergelijkbaar met het aantal vlasboeren in Almkerk en in Emmikoven maar wat meer dan in Drongelen en weer wat minder dan in Andel. Overigens is in deze aantallen wel een zekere mate van dubbeltelling opgesloten. De vlasverwerking kwam pas wat later op gang. In Dussen zal deze in eerste instantie als nevenactiviteit begonnen zijn, in de winter als het werkaanbod bij de boer terugliep. Later begon men zich meer te specialiseren.
Uit de eerste kadastrale opmeting van de gemeente Dussen omstreeks 1820 blijkt echter dat Bastiaan Bastiaanszoon de Rooij aan de Baan een Zwingeltschuur in eigendom had. Dat was een schuur voor de verwerking van vlas. Waarschijnlijk was Bastiaan dus zowel vlasboer als vlasverwerker. Het in Dussen geteelde vlas werd overigens niet allemaal in het dorp verwerkt. Het werd ook (per steen) verkocht aan kleine opkopers die het thuis verwerkten tot eindprodukt. Barend en Bastiaan Rijke uit Dussen handelden in vlas dat zij ondermeer in Oost-Brabant verkochten waar veel thuiswevers actief waren. Zo verkocht Barend Rijke, landbouwer te Dussen, in 1813 ten huize van Leonard van der Heijden, burgemeester te Nistelrode, een grote partij vlas voor in totaal 294 francs en 6 centimes. Het vlas werd in 39 kleinere partijen aan verschillende kopers verkocht. Zijn naamgenoot Bastiaan Rijke, bouwman te Dussen, verkocht in 1820 via notaris Van der Meulen in Oss een partij van 21 steen vlas voor een totaal bedrag van f 46,20. De verkoop vond plaats in de herberg van Lamberteijn van den Hoven in Oss aan zeven verschillende kopers.
Vlasboeren in Dussen
Geregistreerd als vlasboer in burgelijke stand vanaf 1821 tot en met 1834: Cornelis Janse van Dijk - 36 jaar (1821), Wouter de Bot - 57 jaar (1822), Theodorus van Dongen - leeftijd 69 (1822), Johannis van Mol - leeftijd 32 (1823), Ary van Sprang - 25 jaar (1823), Antony de Rooij - 44 jaar (1823), Matthijs Ariese Kamp - leeftijd 37 (1823), Teunis Colijn - 32 jaar (1823), Wouter Rijken - leeftijd 56 (1824), Jan van Weerthuijzen - leeftijd 32 (1824), Jacobus Boelen - leeftijd 30 (1824), Gerrit Rombout - leeftijd 23 (1824), Peter Rombout - leeftijd 60 (1824), Antonie Roubos - geboren 31-07-1803 (1825), Adriaan Roubos - leeftijd 41 (1825), Cornelis Koekkoek - leeftijd 32 (1827), Adriaan Eland - leeftijd 53 (1827), Pieter Dekker - leeftijd 53 (1827), Jan van Dijk - leeftijd 54 (1832), Goverd Roubos - leeftijd 59 (1833), Hendrik Roubos - geboren 20-06-1801 (1834).
Maar ook in de tweede helft van de negentiende eeuw zijn er nog een aantal personen die hun dagelijks brood verdienen in de vlasserij. In 1864 was de 35 jarige Jan Vos, getrouwd met Aagje Roubos en wonende aan de Baan, van beroep vlasboer, althans dat beroep liet hij optekenen bij de geboorte van zijn dochter. In 1868 was de 28-jarige Dirk Roubos vlasboer van beroep volgens een geboorteaangifte waarbij hij als getuige optrad. In 1869 liet de 37 jarige Teunis den Hoed zich bij de geboorteaangifte van zijn dochter als vlasboer registreren. Om dezelfde reden werd de 28-jarige Johannes Wijtvliet in 1870 als vlasboer geregistreerd. Cornelis van Vark (vlasboer) geboren 16-12-1883. Adriaan van der Pluijm (vlasbewerker in 1871) geboren 30-03-1834, Adriaan van Vark (vlasbewerker in 1910-20) geboren 17-03-1889, Otto van Vark (vlasbewerker in 1910-20) geboren 10-03-1891, Marinus Gerrit de Peuter (vlasbewerker in 1941-44) leeftijd 31, Jan van Vark (vlashandelaar in 1910-20-40) geboren 14-08-1855, Cornelis van Vark (vlashandelaar in 1920-40) geboren 16-12-1883, Peter den Hoed (vlaskoper in 1912) leeftijd 46, Cornelis van Vark (vlasser in 1928) leeftijd 44
Het gemeenteverslag van Dussen van 1851 beschrijft dat de verbouw van vlas jaarlijks terugliep. Steeds minder werd het product geteeld. Slechte oogst en misgewassen waren de oorzaak waardoor bouwlieden (boeren) huiverig waren. In 1853 verbeterde dat omdat het vlas zowel bereid als onbereid naar Frankrijk ging, zodat de “handel weer levendig was geworden en met graagte tegen de gemiddelden prijs van ƒ 1.75 per steen (vlasmaat) werd afgeleverd”.
In dat jaar werd op het Polderhuis van Jannezand, door notaris Middelkoop 48 bunders uitmuntend vlas publiek verkocht. Hiervan was circa 2/3 gezaaid met Riga’s Tonzaad en 1/3 met Revelaar. Dat het beter ging met de vlashandel werd nog maar eens bevestigd in april 1855 waarbij werd gemeld dat door herstel van de scheepvaart de handel in vlas levendiger geworden was, al werd er nog niet zoveel vlas verzonden. Het prijsniveau was 26 tot 35 stuivers per steen.
Toch bleef de handel wisselend. Het Nieuw Amsterdamsch Handels en Effectenblad meldde in november 1857 dat de handel in het veel verhandelde vlas in Dussen niet erg levendig was. Voor de goede kwaliteit vlas werd slechts ƒ 1,70 per steen geboden. De verwachting was dat de prijs zou verbeteren. En dat klopte, want in maart 1858 werd een prijs betaald van ƒ 2,- per steen. Bij een aantal openbare veilingen op Jannezand werd onder leiding van notaris Middelkoop zelfs 580 tot 400 gulden per bunder geboden. Het loonde dus weer.
In het gemeenteverslag van 1857 werd opgetekend dat de vlasserijen (dan 26 stuks met 89 werknemers) die het vlas verwerkten alleen in de winter actief waren. Vlasverwerkers verdienden 40-70 cent per dag. In 1860 hielden 30 bedrijfjes zich bezig met de vlasbereiding die aan 118 arbeiders werk verschaften.
En de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant van 02-02-1871 berichtte dat in Dussen op 28 Januari 1871:
'door den heer P.J. Verschoor JRz., vlaskoopman alhier, werd de vorige week in deze en omliggende gemeenten opgekocht, plus minus 10.000 steen bewerkt vlas, voor den gemiddelden prijs van 34 a 35 stuivers de steen. Dit alles werd door genoemden koopman wederom verkocht aan een Belgisch koopman en is deze week donderdag en vrijdag door de verkoopers afgeleverd bij C. J. van Dijk, logement de Gouden Leeuw alhier (aan noordwestkant van de Sluis), wat op die dagen eene buitengewone drukte veroorzaakte. Door de langdurige stremming der vaart er geen gelegenheid geweest zijnde iets af te leveren, kwam dit onze boeren goed te stade, daar er sedert lang niets was afgeleverd en zij bij de aflevering van het vlas met de gevulde beurs huiswaarts gingen.'
Ook vlasserijen bleven echter niet van rampspoed en ander onheil verschoond.
In 1827 brak ‘s-middags een hevige brand uit in de zwingelkooi van A. Verschoor aan den Uppelschen dijk. Niet alleen de zwingelkooi, maar ook de woning van Verschoor en de omringende huizen van J. van Wageningen, Lena van Wageningen, Jacob van den Heuvel en Bastiaan Biesheuvel, alsmede zes daarbij behoorende schuren, waren vrijwel direct een prooi der vlammen. Behalve veel goederen en producten, kwamen ook acht stuks vee jammerlijk in de vlammen om.
Het NRC berichtte in december 1845 dat een hoogbejaarde vlasboer in Dussen zijn boederij tot de grond toe zag afbranden waarbij ook een grote partij onverzekerd vlas verloren ging. Voor de voortzetting van zijn bedrijf werd gevreesd als er geen hulp zou worden geboden.
Bij het vernietigende onweer van 1856 werd niet alleen korenmolen de Gunst van zijn kap en wieken beroofd, maar brandden ook twee schuren af waarin vlas lag opgeslagen.
In 1882 ging bij landbouwer A. Kuypers een grote partij gezwingelt vlas en lijnzaad door brand verloren en ook toen de boerderij van Jan de Both in 1891 afbrandde ging een partij vlas en lijnzaad in vlammen op.
Eind negentiende eeuw werd de vlasbouw ook getroffen door allerlei andere tegenvallers. In 1887 was langdurige droogte de boosdoener, het jaar daarop stond het koude weer een voorspoedige groei in de weg, en toen men in 1889 wel van een goede oogst kon spreken werd de verwerking van het op het land gespreid liggend vlas belemmerd door aanhoudende regen. In 1894 was de prijs van het vlas en zaad weer belabberd. En zo was er telkens wel wat.
Ook ongelukken bij de vlasoogst en verwerking ervan deden zich voor. In 1895 viel Colijn van een vlasschelf toen deze instortte en in 1926 brak O. van Vark zijn pols toen hij van een wagen met vlas kukelde omdat het paard struikelde. Of het zoontje van Van Wijngaarden raakte met z’n hand bekneld in een vlasmachine zodat hij zich onder geneeskundige behandeling moest stellen.
Werkverschaffing
Om de tanende vlasnijverheid nieuw leven in blazen en omdat de prijs weer aantrok, werd in 1900 door de Bond voor Werkverschaffing, een particulier initiatief van een vijftal gegoede ingezetenen, 9 bunder vlas aangekocht ter verwerking. Het leverde zo’n 25 arbeiders een half jaar werk op tegen een alleszins redelijk weekgeld.
Groot was de ontzetting toen het vlas dat opgeslagen lag in de schuur van L. van Dijk door brand verloren ging. De schade bedroeg 3000 gulden die niet verzekerd was. Ook het vlas van landbouwer J. van de Pluijm dat in dezelfde schuur was geborgen ging verloren.
Toch liet men zich door deze tegenvaller niet uit het veld slaan want in de jaren daarna werd opnieuw vlas opgekocht en ook het aantal aangekochte hectaren liep op zodat meer mensen gedurende de winter werk vonden. Zo werd in 1903 20 hectare vlas gekocht voor 5.000 gulden waarmee zo'n 30 arbeiders te werk gesteld konden worden en een jaar later, in 1904, werd in Zeeland 15 bunder gekocht dat voor 25 arbeiders een jaar lang werk zou opleveren. Wel schakelden men over naar een gedeeltelijke bewerking. Daarnaast deed de mechanisatie z’n intrede. Bij W. Colijn werd in 1907 een zwingel-handmachine in gebruik genomen.
De Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant van 22 juli 1937 schreef: 'Het vlasplukken is thans alhier [Dussen] aangevangen en meer dan vijftig arbeiders zijn bij dezen seizoenarbeid tewerkgesteld. De werkloosheid is thans zoo goed als geheel opgeheven.
Firma Raams
De meest bekende vlasserij van Dussen is die van Zeger Raams aan de Korn, later voortgezet als de Firma Raams door zijn zoons Gert en Jan Raams, waarbij volgens ingewijden hun tamelijk bemiddelde en ongehuwde oom, Philip Raams, ook een belangrijke vinger in de pap scheen te hebben.
Het bedrijf was gevestigd op een perceel dat in 1820 eigendom was van de erven Kuijndert Raams. Deze waren in bezit van de percelen I025 en I026, hypotheekregister nr 508, waarop een huis met erf en tuin en gelegen aan de noordkant van de dijk en tevens van perceel I027, hypotheekregister 509-510, aan de overkant (zuidzijde) van de Kornsedijk. Op dit perceel werd later de vlasfabriek gerealiseerd.
Omstreeks begin twintigste eeuw is Zeger Raams begonnen met het verwerken van vlas. Zeger Raams (1868-?) was de oudste zoon uit het gezin van Adriaan Raams en Geertrui van Krimpen met zeven kinderen; zijn jongste broer was Philip (1884-?). Hij trouwde in 1898 met Bastiaantje Bestervelt uit het naburige Emmikhoven en vertrok in mei 1899 voor werkzaamheden met zijn kersverse echtgenote naar de Haarlemmermeer. Hij verbleef daar zo'n twee jaar en keerde toen weer terug in Dussen waar hij ging wonen op nummer B269 wat mogelijk de Kornsche Buitenkade is. In 1913 verhuisde hij naar de vlasboerderij waarin zijn ouders woonden en die aan de zuidzijde tegen de dijk was gebouwd met de voorgevel naar het oosten gericht en aan de westkant daar tegenaan een wat hogere - deels houten schuur. Hierachter werd later de vlasfabriek gebouwd. Hij kreeg een groot gezin met tien kinderen waarvan twee zoons, Gert en Jan, het bedrijf voortzetten.
Gert Raams was de man van de vlasinkopen. De vlasverwerking geschiedde door familieleden maar ook door werknemers zoals in de twintigste eeuw door: Gerrit de Peuter, Dimmeke van Krimpen, Van Wijngaarden, Jan de Graaf e.a. Dat werk ging het hele jaar door. Wat men aan eigen teelt vlas tekort kwam werd aangekocht. Het roten van het vlas gebeurde aanvankelijk in sloten maar werd later vervangen door warmwaterroten.
Ook de Firma Raams bleef niet verschoond van bedrijfsongevallen. In oktober 1948 gleed werknemer B. de Rooij uit bij het opslaan van vlas boven in de schuur, waarbij hij in een 12 meter diepe opening viel en daarin bekneld raakte. Pas na een half uur wist men hem in bijna bewusteloze toestand uit zijn benarde positie te bevrijden.
En in 1950 raakte A. Colijn Kzn met zijn hand in een machine bekneld waarbij dokter van Vuure eerste hulp diende te verlenen.
Tot de watersnood van 1953 bleef men bij Raams actief. Dat vlas kwam voornamelijk uit Zeeland, maar door de overstroming met zout water was het land langdurig ongeschikt om er vlas op te telen, waardoor de vlasaanvoer stokte.
Onlangs zijn de laatste resten (schoorsteen, schuur) van de vlasfabriek aan de Korn geruimd.
Bronnen
Gemeenteverslagen Dussen 1851-1917 in BHIC in 's-Hertogenbosch