Van Honsewijck, een bestuurdersgeslacht in Dussen
De geslachtsnaam Van Honsewijck, Honsewijk, Honswijk is waarschijnlijk een zogenaamde herkomstnaam. In het Land van Altena, onder Woudrichem, lag in de middeleeuwen het woonoord Honswijk, eeuwen lang een welvarende nederzetting van de abdij van Berne. Lees wat hierover geschreven is op de website Honswijk, een verdwenen woonoord. Ook in de Historische Reeks van het Land van Heusden en Altena heeft B.W. Braams een tweetal artikelen over Honswijk gepubliceerd. Daarnaast is er nog een Honswijk in Utrecht dat vooral bekendheid geniet vanwege Fort Honswijk, het eerste en grootste torenfort in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, gebouwd tussen 1841 en 1848.
De geslachtsnaam komt thans nog maar sporadisch voor. Op de website www.familienaam.nl, welke is samengesteld aan de hand van de telefoonabonnees uit 1993, komt de naam Van Honsewijk slechts drie keer voor en alleen in Dussen. De andere varianten van de geslachtsnaam leveren geen resultaat op. In het Nederlands Repertorium van Familienamen dat een overzicht geeft van namen en aantal naamdragers van de volkstelling van 1947 en namen in 2007 geregistreerd bij de Gemeentelijke Basisadministratie, komt de naam 12 respectievelijk 11 keer voor. In 1947 uitsluitend rondom Amsterdam, in 2007 daarnaast ook met enkele vermeldingen in en rond de Noord-Oost polder.
Toch is de geslachtsnaam al vrij oud. In 1409 beleent Willem van Holland de heerlijkheid Giessen Oudekerk aan Wisschaert van Hontswijck, zijn stalmeester. In 1429 is in het Utrechtse Jutfaes sprake van joncfrou Hildegont Dircxdochter van Honswijck. En in 1453 wordt Godevaart van Honswijck als schepen van Woudrichem genoemd.
Onder Dussen vinden we de oudste vermelding in 1474. Toen werd Jan van Honswijk beleend met een hofstede met land in Muilkerk, strekkende noordwaarts tussen de oude straat (!!) en de wetering. En in 1484 bevestigt het stadsbestuur van Dordrecht aan Willem van Hontswijck an die Giessen dat 7 1/2 morgen land geheten die Mouwe gelegen aan de Dusse in het verleden zijn toegewezen aan het klooster van Sint-Agnes en dat hij zich hierbij dient neer te leggen of anders naar Dordrecht kan komen om zijn optreden te verklaren. In 1493 vervolgens, wordt Aleid of Aaltje, een dochter van Dirk van Honswijk, beleent met 14 hont land in het land van Altena op den Hil in Babiloniënbroek, strekkend van de oude weg tot Adriaan van de Wetering. Deze Aleid was een nicht van Willem van Hontswijck van wie we eerder al constateerden dat hij in 1484 vergeefs aanspraak maakte op een deel van die Mouwe in de Vorensaterwaard.
Werd deze Willem van Hontswijck in officiële stukken nog aangeduid als van "an die Giessen", mogelijk als gevolg van de Sint Elisabethsvloed, in de familiepapieren van de ambachtsheer van Dussen Muilkerk, Jhr. W.E.J. Berg te Baarn, is een gedrukt fragment aanwezig waaruit blijkt dat in 1514 zijn zoon Jan Willemszoon (let op het patroniem) van Honswijck (gehuwd met Maria Schalk, dochter van Godschalk van der Eyk) als schepen te Dussen fungeerde. Hij bleek omstreeks 1480 te Dussen geboren, als telg van een geslacht dat reeds meer dan vier eeuwen in Dussen werd aangetroffen. Schalk Janszn van Honswijk, vermoedelijk zijn zoon, verklaarde in 1556 voor schout en heemraden van het ambacht Muilkerk dat hij aan het klooster van Sint-Agnes een halve hoef land had overgedragen gelegen in het voornoemde ambacht halverwege de Dussen in het land van Altena.
In de "Informacie up den staet faculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende Vrieslant" van januari 1514, worden door Jan Willemszoon van Honswijck, oud 35 jaren, en zijn collega-schepen van Dussen, Adriaen Aertszoon van der Eycke, verklaringen afgelegd ten behoeve van het vaststellen van de grafelijke heffing voor Monsterkerck en Muylkerck.
Zijn lidmaatschap van de schepenbank van Muilkerk wordt nog maar eens bevestigd door een oorkonde uit 1516. Hiervan werd een authentieke kopie aangetroffen in het archief van de Kloosters Mariënkroon en Mariëndonk in Heusden (bron BHIC), gemaakt door notaris Rembout Ketelaar waarin als Richter en de gebruikelijke 7 heemraden in Dussen in Muilkerk worden genoemd: Ariaan Corneliszn - Klaas van Camp Corneliszn - Willem Scalkenzn - Jan van Honswijk Willemszn - Ariaan van den Eik Aartszn - Aart Janszn - Rolof Euwoutszn - Michael Janszn.
Ook in de geschriften van de onderzoekscommissie naar de buitendijkse aanwassen (Zuid-Hollandse polder) wordt op 5 mei 1523 Jan van Honswijck genoemd die 11½ schaer (den mergen, twee schaer) land in gebruik heeft
In de leenregisters bijgehouden door diverse Hofsteden van hun bezittingen onder Dussen, werden in de zestiende - en zeventiende eeuw nogal wat Van Honsewijks vernoemd. Hieruit blijkt dat ze behalve hun eerder genoemde bezittingen in Muilkerk en den Hill ook nog beleend waren met percelen in de Bruinenhoeve in Muilkerk, maar ook buitendijks.
In 1640 werd de toen 80-jarige Cornelis Joosten (van Honswijk) vernoemd, gehuwd met Elisabeth Cornelis Schalken. Uit dit huwelijk sproten in ieder geval vier kinderen: Joost Corneliszn van Honswijk (overleden in 1649), Cornelis Corneliszoon van Honswijk, geboren in 1622, Anton Corneliszoon van Honswijk, vernoemd in 1645 en Jan Corneliszoon van Honswijk, overleden in 1648.
Anton Corneliszoon had tenminste twee zoons: Cornelis Antonsz van Honswijk geboren in 1602 en Anton Antonszn van Honswijk, geboren 1621 en gehuwd met Agatha Willemsd.
Het geslacht zette zich verder voort via nazaten uit het huwelijk van Jan Willemszn van Honswijk met Maria Schalk en via Cornelis van Honsewijk. Hiertoe behoorden bijvoorbeeld de schepen van Muilkerk, Jan Cornelis van Honswijck, in 1634, en Cornelis van Honswijck, in 1675, en later, in 1800, Hendrick van Honswijck. Als collecteur der verpondingen werden vernoemd: 1733 Jan van Honsewijck en 1761 Hendrik van Honsewijck.
In de RK-DTB-registers van Dussen dateert de oudste vermelding van laat-zeventiende eeuw. Antonius Teunisse van Honswijck, gehuwd met Mariae Jans Tonien, diens broer Jan Tonisse van Honswijck, gehuwd met Johanna Hendrika Kivits en hun beider zusters Aechtje Teunis van Honswijck, gehuwd met Gerrit Aarts Lensvelt en Agatha Anthonisse van Honswijck, gehuwd met Cornelis van Dinteren. Dit waren dus allen kinderen van een zekere Antonius van Honswijck.
Er is op dat moment echter nog een tweede geslachtslijn in Dussen aanwezig. Dat leiden we af uit de huwelijken van Cornelia Cornelisse van Honswijck (in 1680), Margaretha Cornelisse van Honswijck (in 1680) en Joanna Cornelisse van Honswijck (in 1688). Over de afkomst van Franciska van Honswijck en Elisabetha van Honswijck, die beiden in 1690 in het huwelijk treden, tasten we nog even in het duister. Er is dus ook sprake van een zekere Cornelis van Honswijck, waarvan sterke aanwijzingen bestaan dat hij een broer was van eerdergenoemde Antonius en die waarschijnlijk in 1705 kwam te overlijden. Misschien was hij ook degene die in 1675 als schepen van Dussen Muilkerk wordt genoemd. Het vermoeden bestaat dat de vader van Antonius en Cornelis van Honswijk Jan Cornelisse van Honswijck was, in 1634 schepen van Dussen Muilkerk.
Omdat van Cornelis alleen kinderen van het vrouwelijk geslacht bekend zijn werd de familienaam Van Honswijck in Dussen voortgezet via Antonius en wel door zijn zonen Anthonius Teunisse maar met name door zijn zoon Jan Tonisse van Honswijck. Jan trouwde in 1699 met Hendrika Kivits en bekleedde in 1733 ook een functie als Collecteur der Verponding. Uit zijn huwelijk met Hendrika werden tal van nakomelingen verwekt maar het was met name Henricus, de tweede zoon, die z'n stempel zou drukken op het vervolg van de stamlijn in Dussen. Henricus of Hendrik van Honsewijk volgde in 1761 zijn vader op als Collecteur der Verponding. Ruim daarvoor, in 1738, trouwde hij met Dirske Janse Baas en uit dit huwelijk werden onder meer Johannes (1743) en Henricus (1747) geboren. Laatstgenoemde trad in 1774 in het huwelijk met Mijna Teunisse Lensvelt en uit dit huwelijk werd in 1776 een zekere Antonius verwekt. In 1800 wordt Hendrick Hendrikse genoemd als schepen van Muilkerk, daarmee de regententraditie voortzettend. Nadat Mijna was overleden hertrouwde Hendrick met Kuijntje Schalcke die hem onder andere een zoon schonk, Theodorus, geboren in 1791.
Ten tijde van de eerste kadastrale opmetingen in Dussen (voltooid in 1832) - Hendrick Hendrikse was ondertussen (1827) overleden - bezat weduwe Kuijntje en haar kinderen een kleine boerderij aan de dijk bij de Peerenboom, halverwege de Peerenboomsche Sluis en de Straatweg met omringend land in het Langewerf. Meer waarschijnlijk woonde ze echter aan de Kornsedijk, halverwege de aansluiting met Den Hoek en de Kornse Sluis in het pand waar later de leerlooierij van Gerrit Verhoeven en klompenmakerij van Van Gennip in gevestigd werden, alwaar men in het achterliggende Zuidenveld ter hoogte van het natuurreservaat ook land in eigendom had. Daarnaast beschikte men over percelen land in de Zuid-Hollandse polder. Op perceel E-214 zou in 1880 de Berkenhoeve verrijzen.
De oudste zoon van Hendrik van Honswijk, Antonius van Honswijk uit zijn eerste huwelijk met Mijna Lenvelt, trouwde in 1816 met Cornelia Vermeulen uit Teteringen. Twee van hun zoons, die beiden voor priester studeerden aan het seminarie (2de Afd.) te Sint Michielsgestel, kwamen kort na elkaar te overlijden. Vermoedelijk woonden ze omstreeks 1820-1830 aan de Buitendijk in Hank, tussen de Straatweg en Kerkstraat die toen nog Nieuwe Steeg heette, en hadden ze ook wat land aan de Oude Straat. Hoe dan ook, deze Antonius (1776-1846) vormde in ieder geval via zijn zoon Henricus Antonius van Honsewijk de stamlijn van onder andere Toon van Honsewijk (1859-1925, de Oude) en diens zoon Toon van Honsewijk (de Jonge); deze Henricus Antonius was blijkens het gemeenteverslag in 1851 wethouder van Dussen.In 1853 werd een vonnis uitgesproken tegen hem wegens Wederspannigheid (tegen personen bekleed met overheidsgezag) (Bron:BHIC). Ondernemend was Antonius ook. Hij nam in 1822 van zijn (stief)broers en -zussen hun erfdeel van een perceel in de Zuid-Hollandse Polder over. En hij was ook degene die in 1838 de hoeve aan de stoep bij de Oude Straat kocht.
Zijn halfbroer Theodorus van Honsewijk huwde in 1837 Margarita van Dinter, dochter van Adriaan Willemse van Dintere en Elisabeth Kievits (tweede boerderij tegenover Drie Hûskes), eveneens telg van een vooraanstaand geslacht in Dussen. Hun zoon was Adriaan H. van Honsewijk, meer bekent als de burgemeester van de slothoeve. Maar daarmee zijn we aanbeland in de tijd dat de Van Honsewijks zich noch nadrukkelijker met het bestuur van Dussen zouden gaan bemoeien.
Het geslacht Van Honsewijk begon namelijk in de negentiende eeuw steeds meer een vooraanstaande rol te vervullen binnen de bestuurlijke kringen van Dussen. In 1829 met F. van Honsewijk als kerkmeester, maar vooral met Theodorus van Honsewijk, in 1854, als wethouder tevens loco-secretaris en armmeester, in 1860 eveneens gemeenteontvanger en in 1863 bij de oprichting vice-president van de Vincentius-vereniging, later president. Reinier Cornelis van Honsewijk werd in 1873 penningmeester van Vincentius en is in 1881 gemeenteraadslid.
De zoon van Theodorus de wethouder, Adriaan H. van Honsewijk (1839-1926), begon z'n bestuurlijke loopbaan als kerkmeester, werd later secretaris-penningmeester van het rooms-katholieke kerkbestuur en het gasthuisfonds, wat hij combineerde (in 1874) met de functie van gemeente-ontvanger. Omdat door het overlijden van zijn schoonvader (burgermeester J.H. Sprangers), in 1880, een zetel in de gemeenteraad vacant kwam, werden verkiezingen gehouden waarbij Adriaan van negentig procent van de opgekomen kiesgerechtigden het vertrouwen kreeg. Het wethouderschap werd eveneens zijn deel. Het burgemeesterschap ging in eerste instantie nog over op J.H. Stael, maar in 1894 kreeg Adriaan de ambtsketen omgehangen. Hij was geruime tijd (1894-1915) burgemeester met daarnaast nog tal van nevenfuncties waaronder president van de Vincentiusvereniging, later erepresident, bij de oprichting in 1869 voorzitter van schuttersvereniging De Batavieren, directeur van de Liedertafel, beschermheer van Fanfare Wilhelmina en erevoorzitter van de rooms-katholieke mannenvereniging Ons Belang. Daarnaast fungeerde hij in 1890, 1904 en 1912 tevens als wethouder en werd hij na zijn verhuizing naar Dussen Binnen in 1891 brandmeester van Wijk A als opvolger van Zegerinus Hagoort.
Of hij zijn burgemeestersbenoeming te danken had aan zijn bestuurlijke kwaliteiten, dan wel dat hij een dochter van voormalig burgemeester J.H. Sprangers tot bruid verkozen had, laten we in het midden. Hij had als bestuurder in ieder geval met een aantal precaire zaken van doen, met name door het graven van de Bergse Maas. De periodieke bevloeiing van het land viel weg, waardoor het minder vruchtbaar werd, wat weer consequenties had voor de locale boeren. De Dussensche Gantel werd afgesloten met desastreuze gevolgen voor de drinkwatervoorziening in het dorp, wat leidde tot meerdere tyfusuitbraken. De havenfunctie van de Sluis ging verloren, waardoor het plaatselijke schippersgilde en de locale middenstand getroffen werd. Maar hij kreeg ook te maken met de gemeentegrenscorrectie van 1909 - ook vanwege de Bergse Maas - waardoor de papierfabriek aan het Keizersveer onder Dussens bestuur kwam, wat door de directie argwanend bekeken werd omdat men de burgemeester van Dussen wel kennis toedichtte van het landbouwbedrijf, maar dat hij minder kaas gegeten zou hebben van industriële nijverheid. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij ook nog eens geconfronteerd met de noodzakelijke opvang van een grote groep Belgische vluchtelingen.
Adriaan's flamboyante zoon Johannes Hendrikus (meneer Johan) had minder bestuurlijke aspiraties; hij zag meer in het bedrijfsleven en stichtte de Graan- en brandstoffenhandel Boerenbelang aan de Molenkade. In zijn vrije tijd toerde hij op z'n vervaarlijk uitziende motorfiets door het Altenase land.
Daarentegen was Adriaan's achterneef, de "oude" Toon van Honsewijk, kleinzoon van Theodoor's halfbroer Antonius, 34 jaar lang (1890-1924) wethouder, terwijl diens zwager Leentje de Bodt bijna een mensenlevenlang als secretaris-penningmeester functioneerde van het kerkbestuur en R.K. Gasthuisfonds.
De oudste broer van (de Oude) Toon van Honsewijk, Renier Cornelis van Honsewijk (1851-1923), roepnaam Nierus, trouwde in 1880 met Anna van Dongen uit Klundert. Het gelukkige paar betrok na de wittebroodsweken de gloednieuwe Berkenhoeve midden in het wijdse polderland. Nierus genoot op latere leeftijd een groot aanzien in Dussen en werd algemeen beschouwd als een wijs man, waar men terecht kon voor goede raad. Hij werd in 1873 penningmeester van de Vincentius Vereniging en was in 1881 gemeenteraadslid.
Na zijn overlijden, in 1923, kwam de Berkenhoeve in bezit van Henricus A.B. van Honsewijk en zijn vrouw Johanna A. Stevens maar omdat dit echtpaar kinderloos bleef, uiteindelijk in handen van Adriana Stevens, gehuwd met Marinus Bullens.
Maar ook inzet voor "geloofsneutrale" belangenverenigingen werd door de Van Honsewijks niet geschuwd, hetgeen blijkt uit het voorzitterschap van eerdergenoemde Nierus van Honsewijk, in 1906, van de Geitenfokvereniging. En tenslotte met de "jonge" Toon van Honsewijk - zoon van de "oude" Toon van Honsewijk - die zich verdienstelijk maakte als kerkbestuurder, vanaf 1930 zelfs als voorzitter, armmeester en eveneens vanaf 1930 als president van Vincentius waar hij uiteindelijk toch zijn vader opvolgde die zeven jaar eerder zijn functie als werkend lid had neergelegd.
Toon "de Jonge" was ook degene die pastoor Janssens de Horion rondreed in zijn karos tot dat de pastoor zich de luxe van een moderne automobiel permitteerde. Hij was ná de Tweede Wereldoorlog zelfs nog tijdelijk gastheer voor de rooms-katholieke kerkgangers door zijn schuur bij Boerderij De Stoep als noodkerk open te stellen. Daar zijn aardige verhalen over bekend, net als over Toon van Honsewijk zelf trouwens.
Bronnen
Van Honsewijk, familiegeschiedenis van een bestuurdersgeslacht in Dussen (1465-2011), 2012, Ton Lensvelt