Heer van Muilkerk, Laurens Buysero, secretaris van stadhouder Willem II

De ambachtsheren van Muilkerk woonden op een enkele uitzondering na (Maen van Herlaer) niet in het dorp. Ze lieten er ook maar zelden hun gezicht zien. De dagelijkse beslommeringen werden door de rentmeesters afgewerkt en zo nu en dan werd er wat gebakkeleid met de ambachtsheer van Munsterkerk. Toch bevinden zich onder de verschillende heren van Muilkerk best wel personen waarover een spraakmakend verhaal te vertellen valt. Zoals bijvoorbeeld over Laurens Buysero( ca. 1613-1674) en zijn gezin, een notabel uit de hofstad Den Haag, al mocht hij zich slechts gedurende een beperkte periode (1663-1674) met de titel van ambachtsheer van de heerlijkheid Muilkerk tooien.

Van Laurens Buysero's herkomst is (nog) niets teruggevonden wat er mogelijk op duidt dat zijn ouders tot de groep van naar schatting 150.000 Zuidnederlanders behoorde die in de zestiende eeuw naar de noordelijke kustprovincies trokken. Het feit dat hij heer van Ginhoven was, een gehucht - destijds nog met motteburcht - in de Belgische gemeente Baarle-Hertog, is een aanwijzing dienaangaande. Maar zelfs Frankrijk als land van herkomst behoort tot de mogelijkheden. Zijn ouders zullen vermoedelijk wel gegoed geweest zijn omdat de meeste migranten kapitaalkrachtigen en/of intellectuelen waren. Om sociale en economische vooruitgang te boeken was het voor de groep immigranten essentieel om een functie te bekleden bij het vorstenhuis of bij een instelling van de Staten. Constantijn Huygens, ook afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, was wat dat betreft een aansprekend voorbeeld. Het kiezen van de juiste huwelijkspartner kon daar echter ook aan bijdragen. Laurens Buysero huwde een dochter van van Mr. Johan Volbergen, tresorier van Frederik Hendrik en van Willem II. Wellicht door bemiddeling van zijn schoonvader werd Laurens Buysero in 1637 tot griffier van de Nassause Domeinraad benoemd.

Nassause Domeinraad: Ambtboek, Register: RGem, Periode: 1623 - 1811, Volledige naam Buysero, Laurens, Functie Secretaris en Griffier, Plaats Den Haag, Domein Raad Rekenkamer en Griffie.
Verdere gegevens: Gage f 800. Nog toegelegd boven zijn gage f 450 jrl., 23-4-1637 RGem 3v. Vernieuwde commissie, 29-11-1651 RGem 136. Verhoging tractement, 25/27-7-1653 RGem 206. Aan de erven toegelegd het halve jaar waarin is overleden en een half jaar gratie, 23-1-1681 RGEm 227, Datum 23-4-1637.
Verdere gegevens: Vernieuwde commissie, 30-12-1651 RGem 134v. Verklaring dat het tractement van de Raden vanouds is geweest f 500 jrl. en naderhand verhoogd tot f 1000 zonder meer, 22-5-1670 RGem 113. Aan zijn weduwe geacc. het volle jaar tract. waarin hij is overleden, 28-5-1675 RGem 169v (649r) Datum 22-1-1647.
Hij maakte carrière en werd rekenmeester en griffier van de stadhouders: Frederik Hendrik, Willem II en Willem III. De Raad had met Buysero een bij uitstek ervaren en kundig griffier waarover nooit klachten kwamen met als enige kanttekening dat hij niet altijd even onpartijdig schijnt te zijn geweest toen hij ook als lid van den Raad fungeerde. Maar hij was ook anderszins dienstbaar. In 1637 hielp hij Frederik Hendrik bij de bevrijding van Breda en samen met Constantijn Huygens onderdrukte hij een oplaaiend oproer in het Zeeuwse Veere. Stadhouder Willem III stond hij dan weer bij tijdens diens conflict met de stad Amsterdam in 1650 over de afbouw van het Staatse leger, waarover later meer. Het legde hem geen windeieren want later behoorde hij tot de 200 rijkste mannen in de Gouden Eeuw. Daarnaast zorgden zijn overheidsfuncties ook wel eens voor aangename uitstapjes.

Turnhout aan Oranje-Nassau

De 'Oude Vrijheit', de deftige taveerne in de Gasthuisstraat in Turnhout van waard Quinten Stoffel, welke voornamelijk bezocht werd door de beste poorters en notabelen van de stad, leed onder het oorlogsgedruis en het geweld tijdens de 80-jarige oorlog. Doortrekkende en plunderende legers waren niet de enige ongemakken waarmee de bewoners van de grensstreek tussen de Spaanse Nederlanden en de Verenigde Provinciën af te rekenen kregen. Zichzelf verrijkende bestuurders en besmettelijke ziektes waren een evenzo grote plaag. Toch gloorde er enig licht aan de horizon. De Spanjaarden hadden namelijk Amalia van Solms het Land van Turnhout toegezegd in ruil voor haar bemiddeling bij de onderhandelingen van de Spanjaarden met Frederik-Hendrik van Oranje-Nassau, haar man. De leenband moest weliswaar behouden blijven zodat Turnhout een erfelijk leen van de Nassauers werd onder soevereiniteit van de Spaanse Habsburgers. Maar daarmee leken de tijden van welvaart en voorspoed van voorheen wel weer te kunnen terug te keren, waar het onder de heerschappij van Maria van Hongarije toch vooal kommer en kwel was. De overgang werd door clientèle van de Oude Vrijheit dan ook met vreugde begroet, al bleef de praktische invoering ervan volgens hen wel veel te lang aanslepen.

Blijde Incomste

Maar in 1649, één jaar na de Vrede van Munster, vond dan toch de Blijde Incomste van Amalia van Solms - inmiddels weduwe van Frederik Hendrik - als vrouwe van Turnhout plaats, waarmee een nieuwe periode in het bestaan van Turnhout werd ingeleid. Via Tilburg, Poppel, Weelde en Ravels kwam ze met een groot gevolg Turnhout binnen gereden door de met talrijke erebogen versierde Potterstraat om op de Grote Markt enhousiast en allerhartelijkst ontvangen te worden. De inwoners hoopten onder de 'nieuwe vrouwe' immers hun nijverheid en handel met Holland weer te kunnen opdrijven. En dat bleek geen ijdele hoop. De prinses bracht regelmatig de zomermaanden in Turnhout door. Vaak arriveerde zij in gezelschap van tal van andere adellijke personen. Zo kwamen in haar gevolg mee: haar dochter Louisa-Henrietta met haar man Frederik-Willem keurvorst van Brandenburg, de graaf van Brederode, haar zoon stadhouder Willem II en zijn vrouw Marie Stuart, en later ook haar kleinzoon Willem III, voorts Johan-Georg II vorst van Anholt-Dessau en zijn vrouw Henrietta-Catharina een dochter van Amalia en Willem-Frederik stadhouder van Friesland met zijn vrouw Agnes.
Onder meer door het veelvuldig verblijven in de stad door vrouwe Amalia en haar gevolg, kroop de economie terug omhoog uit een diep dal. Handel en nijverheid bloeiden op. Bovendien had Turnhout als grensplaats, onder het bestuur van de familie Nassau, zowel ten noorden als ten zuiden van de grens goede contacten waardoor het in deze periode een deel van haar vroegere luister herwon. Zo kwam het blekersbedrijf weer tot leven en ontwikkelde zich een nieuw kunstambacht: het kantwerk. De gasthuiszusters bouwden een nieuw pesthuis. Ook het kasteel van Turnhout, dat in de voorbije oorlogsjaren vervallen was tot niet meer dan een soort van ruïne, werd weer opgebouwd en hersteld. Haar belangstelling voor Turnhout liet Amalia ook blijken door de stad te laten afbeelden op zowel enkele wandtapijten als op een gravure en een schilderij.

De Blijde Incomste was een waar schouwspel dat heel veel bekijks trok. Voorafgegaan door lokale muzikanten van de Jonggesellen en door gilden en ambachten alsmede schout, wethouders en bestuurders van het Land van Turnhout, arriveerde de koets van de prinses in de stad. Met opgetroste zijden gordijnen, zodat de hooggeplaatste personen goed zichtbaar waren voor het talrijke publiek. Het rijtuig was bespannen met zes witte paarden, met zwarte dekkleden en wiegelende oranjepluimen en met drie voetknechten aan de teugels. Twee kameniers zaten voor en twee hellebaardiers achter op het rijtuig met op de trede daarvan aan weerszijden een paadje. Prinses Amalia (47 jaar) bleek volgens de geschreven bron: 'een mooie vrouw, gezet van gestalte, vol van gelaat met frisse wangen en lippen, bruine, vriendelijke ogen en fijngetekende wenkbrauwen en met donkerbruine, krullende lokken.' Ook haar twee dochters Hendrika en Maria zaten in de koets evenals haar hofmeester. In het tweede rijtuig zaten: haar zoon stadhouder Willem II en zijn echtgenote Maria Stuart, dochter van de Engelse koning Charles en Henriette van Frankrijk met wie hij al op 14-jarige leeftijd getrouwd was. Hij was na het overlijden van zijn vader, in 1647, op 21-jarige leeftijd tot stadhouder van Holland en Zeeland benoemd. De heer van Muilkerk bevond zich in de vijfde koets in het gezelschap van de veldmaarschalk van Holland, graaf van Brederode, die met een zus van Amalia getrouwd was.
Opvallend detail bij de Blijde Incomste in 1649 van Amalia van Solms in Turnhout was dat ook de heer van Muilkerk, Laurens Buysero, zich in het gevolg van de Prinses bevond. Zijn aanwezigheid valt te verklaren door het feit dat hij als secretaris van Amalia en stadhouder Willem II functioneerde. In andere bronnen wordt de bekende Constantijn Huygens deze rol toebedeeld maar in de voor dit artikel gebruikte bron wordt ridder Huygens omschreven als 'de gewezen secretaris' en wordt Laurens Buysero aangesproken en geciteerd als 'secretaris'.

Hofcultuur

Na de rijtuigen met hovelingen volgde een escorte van edellieden te paard met daarachter een stoet van maar liefst 36 huifkarren met koffers, kisten, keukengerief en vergezeld van knechten, meiden en een paar hellebaardiers. Na de intocht werd er uitgebreid gedineerd in het Vrijheidshuis en daarna genoten van het vuurwerk door de stad aangeboden. Amalia vond het allemaal prachtig en stelde voor nog een wandeling te maken. Naast de graaf van Brederode en twee zusters van Amalia verkeerde ook Laurens Buysero, de heer van Dussen Muilkerk, in hun gezelschap. Tijdens het verblijf in Turnhout verrichtte hij als Amalia's secretaris en griffier enig schrijfwerk en handelde hij wat lopende zaken af voor de vrouwe. Voor het overige vermaakte hij zich met de andere gasten uit het gevolg waarbij enkele dames, de jonkvrouwen Amalia van Boekhorst en Helena van Wassenaer, hoewel in gesprek verwikkeld met ridder de Knuyt en griffier Musch, meer interesse voor hem bleken te hebben. Een citaat:
'Wat gaven deze jonge, levenslustige joffertjes om al die oude, bestoven en door de gezanten moeilijk aaneen geknutselde resolutiën en acten; er waren vast wel andere onderwerpen die de dames meer aan het hart lagen. Mijnheer Buysero leek hen wat dat betreft een aangenamer gesprekspartner. ‘Monsieur le secrétaire,’ had Helena van Wassenaer in de ‘francoysche’ taal gezegd,‘zonder uwe komst had de greffier Musch ons al de perkamenten, tusschen hem en den Franschen gezant monsieur Charmassé, nu ruim een dozijn jaren geleden, gewisseld, voorgelezen, ouf! nous l'avons échappé belle.’ ‘Dieu nous garde!’ liet er de jonkvrouw Amalia op volgen.‘U begrijpt, mijn waarde Buysero,’ hervatte Helena,‘dat wij liever iets hooren uit het tegenwoordige, dan wel uit het verledene....’ en de toon waarop die woorden gezegd werden, liet wel blijken dat er iets meer onder schuilde, dan de oppervlakkige toehoorder zou veronderstellen. ‘En dat tegenwoordige?’ zeide de secretaris, en zag schelmsch lachend naar de brunette, die hem niet minder schelmsch uit den hoek van het oog en het gelaat deels achter den waaier verborgen, aankeek.'
De twee dames waren duidelijk uit op een lekker smeuige roddel en het zegt ook iets over de persoonlijkheid van Laurens Buysero althans over de inschatting daarvan door de beide aantrekkelijke dames. De conversatie ging zo nog enige tijd door waarbij men elkaar verbale plaagstootjes toendiende maar ook complimentjes gaf. De secretaris vond het kennelijk wel vermakelijk en toonde zich aaleszins bedreven in de 17de eeuwse Haagse hofcultuur. De perfecte hoveling was immers een veelzijdige alleskunner. Iemand die geschoold was in de klassieke kunsten, zoals letterkunde, latijn en grieks, retorica, filosofie en aritmetica (rekenkunde). Maar ook een persoon die naast kennis veel vaardigheden had, zoals zwemmen, muziek maken, kunnen dichten en/of schilderen, thuis zijn in de wetenschap, geschiedenis, astrologie en filosofie, enzovoort. Naast kennis en vaardigheden was een derde criterium van een goede hoveling: er lichamelijk aantrekkelijk uitzien door aan lichaamstraining te doen. Ten slotte diende een hoveling hoffelijk te zijn: hij moest vrouwen kunnen charmeren, goed kunnen converseren, de juiste manieren kennen en virtu (kracht en deugd) hebben. Dat de heer van Muilkerk, althans aantoonbaar voor een deel, over deze eigenschappen beschikte was niet zo verwonderlijk.

Laurens Buysero als bemiddelaar

In 1648 kwam er een einde aan de 80-jarige oorlog met de Vrede van Munster. In Amsterdam werd deze met grote vreugde begroet en werden er tal van festiviteiten georganiseerd. De 'vredevaders' zoals de burgemeesters van 1648 genoemd werden pakten echter door en op 28 oktober werd de eerste steen voor het nieuwe stadhuis gelegd. 'Ik wilde, dat ik allen schurken, die den vrede bewerkt hebben, den nek kon breken', schreef stadhouder Willem II in augustus 1649 aan de Graaf d’Estrades. Die heftige uitval valt enigszins te begrijpen omdat de eerzuchtige Prins in plaats van het vergaren van krijgsmanslauweren, de rol van veldheer op non-activiteit zag opdoemen en dan ook nog eens van een uitgekleed leger. Want, omdat Amsterdam voor het verwezenlijken van haar ambitieuse toekomstplannen geld nodig had, wilde de magistraten de Staatse troepenmacht aanzienlijk reduceren waardoor de stad als belangrijkste financier geld zou besparen. De Prins daarentegen wilde de sterkte van de krijgsmacht echter op zijn minst handhaven en vroeg daarvoor extra geld. Het verschil van inzicht met de burgemeesters van Amsterdam liep vrij hoog op en leidde tot wederzijdse onvrede. Deze frictie nog wat aangewakkerd door andere irritaties deed de stadhouder besluiten om die arrogante magistratuur in Amsterdam eens een lesje te leren. Hij vond daartoe de Friese stadhouder Willem Frederik maar wat graag bereid om met een flinke legermacht naar de stad op te marcheren. In Amsterdam had men echter onraad geroken en snel werden de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Toen Willem Frederik voor de stadpoorten verscheen, werd hem dan geadviseerd dat hij zich maar beter kon terugtrekken om verder onheil te voorkomen. De Friese stadhouder reageerde wat lafhartig door aan te geven dat hij handelde op last van de Prins en aan deze verslag van het gebeurde zou doen.
Op de avond van de 30ste Juli 1650 ontving de Prins het bericht dat de strafexpeditie mislukt was. Hij zat juist aan tafel toen het bericht binnenkwam maar stond onmiddellijk op en ging naar zijn kabinet waar hij stampvoetend van woede heen en weer beerde en aanvankelijk niemand in zijn omgeving dulde. Weer wat tot bezinning gekomen, ontbood griffier Buysero en overlegde wat hem te doen stond. Door aanwezige familiebanden was Buysero bekend met het Amsterdamse bestuur wat als pré werd beschouwd. Nog diezelfde avond meldde griffier Buysero zich bij het Haagse logement waar enkele Amsterdamse afgevaardigden verbleven die de Statenvergadering in Den Haag bijgewoond hadden. Frans Banning Cocq en de pensionaris Boom waren in Den Haag achtergebleven. Namens de Prins, stelde Buysero aan Banninq Cocq voor dat deze spoorslags naar Amsterdam zou rijden - een koets met zes paarden bespannen stond daarvoor ter beschikking - om aan de vroedschap mede te deelen, dat de Prins genegen was zijn troepen terug te roepen, onder voorwaarde dat Anthonie Oetgens van Waveren, burgemeester, en Andries Bicker, oud-burgemeester, uit hun functies ontheven zouden worden; eventueel kon het voorstel op schrift en door de Prins ondertekend verstrekt worden. Banning Cocq liet Buysero zijn woorden herhalen in tegenwoordigheid van de pensionaris Boom en gaf toen te kennen dat hij aan het verzoek niet kon voldoen, zich verschuilend achter de bewering dat hij zijn post niet mocht verlaten zonder speciaal bevel van zijn meesters.
Om de impasse te doorbreken werden onderhandelingen gevoerd tussen Amsterdam en de Prins. Die verliepen opmerkelijk goed en alras naderden de beide partijen elkaar en reeds twee dagen later, op 3 augustus 1650, werden zij het eens. Het gesloten verdrag hield in hoofdzaak in dat Amsterdam zich in het geschil over de afdanking van het leger zou voegen naar de mening van de zes gewesten. Naar buiten toe wist de stadhouder samen met zijn ambtenaren het verdrag als zodanig uit te leggen dat hem verdere imagoschade bespaard bleef. De diplomatieke vaardigheden van onderhandelaar Laurens Buysero hadden zich maar weer eens bewezen.

Heer van Muilkerk, Laurens Buysero

Laurens Buysero, geboren in Middelburg, ridder, heer van Dussen-Muilkerk, Ginhoven, Heeraartsheiningen, Hulshout en Rame, raad-ordinair, rekenmeester, griffier en secretaris van de prinsen Frederik Hendrik, Willem II en Willem III, woonde reeds vóór 1640 in 's-Gravenhage. Langs de nieuwe gracht, tussen het huidige Korte Voorhout en de Casuariestraat, verrezen in die tijd verschillende voorname woonhuizen, waaronder dat van Laurens Buysero (ca. 1605-1674), de griffier van de Stadhouder, maar ook van bijvoorbeed de Nederlandse zeeheld admiraal Maarten Harmenszoon Tromp. De als schatrijk omschreven Buysero had in 1640 een stuk grond van 8 × 15 Rijnlandse roeden (96 × 180 voet) gekocht van Rijngraaf Frederik Magnus op de hoek van wat later het Korte Voorhout en de Prinsessegracht zou heten. Op dit terrein liet hij Pieter Post, leerling van Jacob van Campen maar inmiddels de hofarchitect, in de jaren 1640-'45 een statig huis bouwen met een 96 voet brede gevel aan de Prinsessegracht:‘Huis aan de Boschkant’ genoemd. In de volgende eeuwen werd het huis meerdere malen ingrijpend verbouwd maar bij het bombardement van het Bezuidenhout in 1945 werd het geheel verwoest.

In 1646-1647 maakte tekenaar Roelant Roghman een tekening van het huis van Laurens Busero op de hoek van de Korte Voorhout. In exact dezelfde periode tekende hij eveneens Kasteel Dussen. Dat doet vermoeden dat beide tekeningen op verzoek van de heer van Muilkerk werden vervaardigd, temeer daar deze zich graag bediende van de titel heer van Dussen, hoewel het kasteel eigendom was van de heer van Munsterkerk. Het gebruik van de titel heer van Dussen vormde langdurig een geschilpunt tussen beide ambachtsheren.

De heerlijkheid Dussen-Muilkerk verwierf Laurens Busero bij koop, vermoedelijk al in 1635. Hij zal de juiste opvoeding en opleiding hebben genoten terwijl hij als inwoner van Den Haag en door zijn werkzaamheden voor de Oranjes veelvuldig aan het Haagse hof zal hebben vertoefd. Zijn aanwezigheid bij de inhuldiging van Amalia van Solms als vrouwe van de Vrijheid van Turnhout was daar een voorbeeld van. Ondertussen werkte hij ook actief aan zijn maatschappelijke carrière. Zo schonk hij in 1667, op aansporing van zijn zwager jonkheer Cornelis de Vlaming van Outshoorn, aan de nieuw gestichte kerk te Oudshoorn een gebrandschilderd glasraam met zijn familiewapen en zijn titels.

Volgens dit venster voerde hij gevierendeeld: 1 en 4 doorsneden, a in goud twee blauwe adelaars, b in rood twee schuingekruiste, zilvergeharnaste en dito gespoorde ridderbeenen, de teenen omlaag; 2 en 3 in zilver een op de achterpooten zittende roode eekhoorn, wiens voorpooten een staande roode (kruik?) omvatten. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de afbeelding met kruik een niet-religieuse voorstelling is van Abundantia (Overvloed). Zij houdt de hoorn des overvloeds vast. In de Griekse en Romeinse kunst tonen goden dit attribuut als gevers van voorspoed en vruchtbaarheid. Het Hartschild: in blauw een gouden lelie. Helmteeken een uitkomende blauwe adelaar. Het hartschild duidt op adeldom aan Laurens Busero door de koning van Frankrijk geschonken.
Naast ambtelijk ondersteunend werk als secretaris en griffier was hij ook anderszins dienstbaar aan de stadhouder. In 1668 werd hij door Willem, prins van Oranje, samen met Constantyn Huygens naar Veere gezonden om het aldaar opgelaaide oproer te onderdrukken. Zij volbrachten hun opdracht niet alleen met goed gevolg, maar legden daarmee ook de basis voor de latere verheffing van de prins tot stadhouder (Zie van der Aa) en wat de heer van Muilkerk natuurlijk ook tot eer strekte. Laurens Buysero overleed op 29 Maart 1674 in zijn woonplaats 's-Gravenhage en zijn stoffelijk overschot werd op 6 april van dat jaar in de Kloosterkerk bijgezet.

Op de dood (1674) van van den Heere L. Buisero, Heer van Ginhoven, Raed en Sekretaris van zijn Hoogheit, &c.

Is zoo ontijdig dan Ginhoven weggerukt?
En wort die bloem in 't best des levens afgeplukt,
Die waerdige erfgenaem zoo wel van 's Vaders zeden
En deugden, als zijn faem en ampt en waerdigheden.
Die, in 't gewoel van 't hof gewiegt en opgevoet,
Geen hoofsche vlekken voede in 't ongeveinst gemoet,
En 't ongestadig lot, dat meest de hovelingen
Pleeg onvoorziens gelijk een nachtstorm te bespringen,
Ontwassen, en van elk bemint en hooggeschat,
Zijn 's Prinsen gunst behield, zoo lang hy adem had.
Die zich geduurig, met een ongekreukt geweten,
Trouw voor zijn Vorst, trouw heeft voor 't Vaderlant gequeten.
En temprende zijn zucht tot rust en zorg van staet,
Geen menschen haette, en van geen' menschen wierd gehaet;
En laet een voorbeelt nae dat, om oprecht te leven,
't Niet nodig is altijt zich uit het Hof te geven.

Bron: Gedichten. Deel 2 (1685) p.199 –Joannis Antonides van der Goes. Databank der Nederlandse Letteren DBNL

Hij is tweemaal gehuwd geweest:
1° te 's-Gravenhage in december 1637 (ondertrouwd aldaar 6 dec. 1637) met Elisabeth Volbergen, dochter van mr. Johan Volbergen, tresorier van Frederik Hendrik en van Willem II. Zij overleed in het kraambed van haar eenigst kind Adriaan en werd in de Kloosterkerk begraven op 21 sept. 1638.
2° te 's-Gravenhage in december 1641 (ondertrouwd aldaar 17 nov. 1641) met Elisabeth de Vlaming van Outshoorn, gedoopt te Amsterdam (N.K.) op 18 juli 1617, overleden ná juni 1676, dochter van Birk en van Weyntgen van Bronckhorst.
Uit het eerste huwelijk werd dus één zoon geboren, uit het tweede huwelijk zeven kinderen:
Een kleindochter, dochter van zijn zoon Adriaan uit zijn eerste huwelijk, trouwde met de zeeuw Iman Willem Cau, geboren te Hulst 23 febr.1663, schepen van Hulst, raad en burgemeester te Zierikzee, raad van de admiraliteit van Zeeland en lid van de Staten van het gewest. Door zijn huwelijk werd hij tevens heer van Dussen—Muilkerk en Ginhoven. Hij overleed in 1734, mogelijk te Amsterdam, maar dat is niet zeker, wel staat vast dat hij op 3 sept. 1734 in Zierikzee werd begraven. Het ambachtsheerschap van Muilkerk ging over naar zijn zoon Johan Iman Cau, een belezen persoon waarvan de uitgebreide boekencollectie na zijn overlijden in 1772 werd verkocht en in de advertentie van de Haagse boekverkoper werd aangeprezen als: ‘een uitmuntende bibliotheek bevattende een grote hoeveelheid in uitstekende staat verkerende boeken in alle Faculteiten en Taalen waaronder veel bijzondere drukken en zeldzame uitgaven.' Een catalogus lag ter inzage bij verschillende boekverkopers verspreid over Nederland. Bron: Advertentie in Haerlemse Courante van 14 april 1772.

Dirk Buysero, toneelschrijver en dichter

Dirk, een zoon uit zijn tweede huwelijk, werd schrijver van toneelstukken en gelegenheidsdichter. Met zijn werk als librettist vervulde hij echter een beslissende rol in de totstandkoming van de Nederlandse operacultuur. Hij genoot zijn opleiding in Duisburg maar begon in 1661 met een studie voor jurist in Leiden. Teruggekeerd van een reis naar Parijs, bracht een gedicht uit met de titel 'Korte beschrijvingen van Parijs: en de manieren en zeden van die haer daer onthouden'. In 1667 werd hij benoemd tot secretaris van Vlissingen en trad het jaar daarop toe tot de raad van die stad. Zeven jaar later nam hij als afgevaardigde van Zeeland zitting in het college der admiraliteit van de Maas en verhuisde hij naar Rotterdam. Daarnaast bleef hij wel gevarieerde toneelstukken - treurspelen, kluchten, etc. - publiceren, soms vertalingen van Franse schrijvers zoals Molière, maar ook een van eerste Nederlandse opera's. Tijdens een familiebezoek in Amsterdam bezocht hij Joost van den Vondel die in 1671 Ovidius herscheppinge (een vertaling van Metamorfosen) aan hem opdroeg. In 1688 verscheen Buysero's herdersspelletje 'Vryadje van Cloris en Roosje'. Jacob van Ryndorp bewerkte dit stuk in 1700 als De bruiloft van Kloris en Roosje, dat jaarlijks in een aangepaste bewerking rond nieuwjaar werd opgevoerd als vrolijk sluitstuk van de avond na Gijsbrecht van Aemstel. De bruiloft van Kloris en Roosje was een goede gelegenheid om op een luchtige manier terug te blikken op het voorgaande jaar en kan gezien worden als de voorloper van de oudejaarsconference.

Bronnen

dr. August Snieder, Oranje in de Kempen, deel 26, Antwerpen (1926).
Brabantse Leeuw, jg 28, 1910, p. 251-254
In de Brabantse Leeuw, jaargang 1910, veronderstelt W.C.M. Regt dat Laurens Busero de heerlijkheid Dussen-Muilkerk verwierf in 1635, omdat die destijds publiek geveild werd. Hij baseert zich daarbij op een aankondiging van de verkoop in het Algemeen Nederlandsch Familieblad II.
DBNL – Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren: - Jaarboek monumentenzorg 1993, p 85-93. - Oorspronkelijke publicaties van Dirck Buysero
dr. G.W. Kernkamp, Regeering en Historie van Amsterdam in de 17de eeuw, Historie 2: Amsterdams verzet tegen de staatkundeder Oranjes, Nijhoff (1916) p.163-192.
Krantenbank Zeeland, Middelburgsche Courant | 1883 | 2 april 1883 | pagina 5 | Verslag raadsvergadering Veere 31-3-1668.
A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20. J.J. van Brederode, Haarlem 1877

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl