Straatweg

De Route Imperiale no. 2 onder Dussen (van Keizersveer naar het Sleeuwijkse veer)

Opvallende detail op de kadasterkaart van ± 1830 van de Gemeente Dussen is de straatweg van Amsterdam via Brussel naar Parijs. In 1811 legde Napoleon de grondslag voor een modern Europees wegennet. Het hart van dit netwerk werd gevormd door een web van veertien verharde hoofdwegen: de Routes Impériales 1e Classe. Deze straat- of steenwegen verbonden Parijs met alle delen van het keizerrijk. Een van die wegen, de Route Impériale no. 2, was de weg Parijs-Amsterdam.
Primair diende de weg een militair-strategisch doel, met name de snelle verplaatsing van legeronderdelen. De weg werd zo recht mogelijk aangelegd, had een vastgesteld profiel - twee wagens moesten elkaar ongehinderd kunnen passeren - en werd omzoomd met bomen om de marcherende troepen van schaduw te voorzien.

Oude postroute

Deze in 1813-1814 nieuw aangelegde weg in het Land van Heusden en Altena verving de belangrijke postroute tussen de prefectures van Breda en Gorinchem, die zich vanaf Oosterhout door diverse dorpen slingerde. Hoewel deze route op de kaart van de oudste postverbindingen in de achttiende eeuw niet voorkomt - daarop staat de zuid-noord post-route aangegeven met een omweg via de Langstraat, Drunen, Heusden en Veen - wordt deze wel getoond op de Algemeene Kaart van Holland met post-routes uit 1810.
Vanaf Oosterhout voerde de weg naar Raamsdonk, waar men met het Hermezijlsche veer van J.H. Kamp over de Oude Maes werd gezet en vervolgens door Doris Kievit over de Scheisloot werd geroeid, naar de Peerenboom, om over de Voogdwerfsche - en Nieuwe Steeg, via de Putten (Posthoorn) en over de Kornsche dijk, naar Sleeuwijk te reizen.
Het ontstaan van bebouwing ter hoogte van de "Drie Huisjes" aan de Nieuwe Steeg berust dus niet louter op toeval. Het betrof hier namelijk het kruispunt van de Voogdwerfsche - en Nieuwe Steeg waar vanwege de post-route relatief veel verkeer van personen en goederen gepasseerd zal hebben. Ook de vestiging van het etablissement De Posthoorn in Dussen, op de hoek van de Nieuwe Steeg met de Kornsche Dijk, moet in dat licht bezien worden. Ten tijde van de kadastrale opmeting stond hier de boerderij van Heimen Toehuis, maar dat hoeft niet te betekenen dat er toen nog geen halteplaats gevestigd was. Het pand werd bovendien belastingtechnisch in dezelfde klasse ingedeeld als het logement van Anna Boor aan De Sluis, wat mogelijk een aanwijzing is dat er ook een herbergfunctie werd uitgeoefend, ook al staat dat niet beschreven in de OAT-registers van het kadaster. Let wel dat was dus vóór dat de Straatweg werd aangelegd, want daarna zal de oude route via Hermenzijl en de Nieuwe Steeg/Kornsche dijk belangrijk in betekenis zijn afgenomen.

Nieuwe Straatweg

Maar terug naar de Straatweg. Vanaf Antwerpen tot ongeveer de zuidelijke oever van het riviertje De Donge onder Raamsdonk kwamen de verbeteringen aan het traject nog onder Frans bestuur gereed. Daarbij werd onder meer het tracee tussen Oosterhout tot aan de Donge ten zuiden van Raamsdonk(veer) rechtgetrokken door de aanleg van de Oosterhoutseweg. Het vervolgtraject liet wat langer op zich wachten, onder andere door de politieke omwentelingen, maar ook omdat Geertruidenberg persé in de route wilde worden opgenomen. Geertruidenberg en Woudrichem beschikten namelijk beiden als enigen aan de post-route tussen Breda en Gorinchem over een bijkantoor voor postafhandeling. Pas in september 1814 volgde de "finale bepaling" van de richting van de nieuwe weg: "langs de stad Geertruidenberg".

Op 21 april 1812 werd aanbesteed: "het plat beslag of pakwerk op de beide lopen langs den te maken dwarsdijk van Geertruidenberg en den kapitalen dijk van het nieuwe land van Dussen, op welken den weg van Antwerpen naar Amsterdam moet gelegd worden, ter lengte van 3291 meters, en de twee hellingen bij de boorden van de Oude Maas ter lengte van 160 meters."
Eind 1812 werd begonnen met het opwerpen van de dijk tussen de veerweg in Raamsdonksveer (de weg naar het veer over de Dongen naar Geertruidenberg) en de rivierovergang bij het Oude Maasje. Bij de aanleg werden Spaanse krijgsgevangen uit Castillië ingezet. Tevens werden veerdijken aangelegd aan de boorden van het Oude Maasje ( het latere Keizersveer). In eerste instantie voor een voetveer, iets later ook voor een handkabelpontveer. Ze moeten veel bekijks getrokken hebben, deze Spaanse stratenmakers in hun hemelsblauwe karssaaien buis, met een rij van twintig knopen en een broek van beddentijk, hierheen gestuurd als profeten van de tijdgeest, om met hun straattheater te laten zien dat transport in Europa geen grenzen meer had.
De werken omvatten 60.402 vierkante meters en 20 decimeters dat werd geschat op 1 franc en 21 centimes de meter. De hellingen bij de boorden van de Oude Maas, ter lengte van 160 meters, dienden aan beide zijden bekleed te worden met gebroken brik of grove puin; de hoeveelheid van de te leveren oude gebroken briksteen of moppen werd begroot op 1.114 cubiekmeters en 2 decimeters, en werd geschat op 9 franc en 80 centimes de meter. De aanleg van de twee veerdijken bij de Oude Maas ter grootte van 618 vierkante meters en 16 decimeters pak- of rijswerk voor de binnenkant, werd begroot op 0 39 centimes de vierkante meter, en de 433 vierkante meters en 36 decimeters rijswerk voor de buitenkant, op 1 franc en 20 centimes de vierkante meter.

Op 19 juni 1813 werd aanbesteed: Het maken van eene Sluis in den zomerdijk op den linker oever de oude Maas, den polder genaamd de Aanwassen, gemeente van Raamsdonk, ten oosten van de nieuwe bedijking uitmakende een gedeelte van den Keizerlijken rijsweg van de eerste Klasse No 2, van Parijs na Amsterdam, zijnde geschat op de som van: 2750 fr.
Midden 1814 was de Maasdijk tussen het Oude Maasje en Geertruidenberg gereed. Maar door de strubbelingen met Geertruidenberg over de loop van traject, liep het gedeelte vanaf de noordoever van de Donge tot aan Geertruidenberg de nodige vertraging op en was midden 1814 de latere Keizersdijk zelfs nog niet op vereiste hoogte.

Tegelijkertijd met de aanbesteding van 19 juni 1813 voor de aanleg van een sluis in de zomerdijk op de linker Oude Maasoever, werd aan de overzijde van het water, in het Land van Heusden en Altena, ook aanbesteed: Het maken Van twee Heulen van 60 centimeters wijdte,op de naburige wegen, gezegd de Nieuwe Steeg en de Kalversteeg, loopende dwars over den keizerlijken rijsweg van de eerste klasse No. 2, van Parys na Amsterdam, in den binnen-polder van nieuw Dussen, te samen geschat op 1050 fr.

Toch liet de afwerking van de weg echter nog wat langer op zich wachten want een jaar later, in juni 1814, was nog slechts de aarden baan van de weg gereed. In verband met de doorreis van de tsaar van Rusland - die via de nieuwe rijksweg van Amsterdam naar Parijs naar het zuiden zou reizen - werden de locale gemeentes gemaand om de weg-in-aanleg zo goed mogelijk geschikt te maken voor het keizerlijke gezelschap. Uiteindelijk verkoos de tsaar echter om via Willemstad te reizen en waren alle inspanningen voor niets geweest.

Pontveer

Maar eind 1814 zal de nieuwe straatweg gereed geweest zijn, want toen werd door de Waterstaat het "voet- en pontveer verpacht over het Oude Maasje, in de strekking van de grooten weg (klasse) no. 1 van Amsterdam naar de Brabandsche grenzen". Vanaf 1815 pachtte Jan Baas uit Dussen als hoogste inschrijver het nieuwe veer voor f. 3675,- per jaar en vanaf november 1815 werd er ook tol geheven. Over de vakbekwaamheid van veerman Baas en de naast-hoogste inschrijver J.H. Kamp uit Raamsdonk (uitbater van het Hermezijlsche veer) werden door de Waterstaat inlichtingen ingewonnen. Als borgen voor Baas fungeerden Gijsbert van Heemert, schoolmeester te Capelle (zijn schoonvader) en Anna Baas uit Dussen (zijn moeder). Jan Baas was telg uit een schippersfamilie, die aan de Sluis en in Dussen Binnen woonden. Het beviel hem kennelijk goed bij de Waterstaat, want na het graven van de Zuid-Willemsvaart werd hij in Veghel aangesteld als sluiswachter; het huis in Dussen hield hij echter nog aan. Na het vertrek van Jan zou het Keizersveer nog vele jaren door leden van de familie Baas bediend blijven worden.

Voetgangers werden met een roeiboot overgezet; karren, rijtuigen, dieren met een pont. Tot 1890 was dat een zogenaamde handkabelpont. Dit vaartuig werd door de veerlieden langs een kabel van de ene naar de andere oever getrokken. In de volksmond werd het veer al snel het Keizerspontveer of kortweg het Keizersveer genoemd, een naam die de locatie tot op de dag van vandaag heeft behouden.
Met de aanleg van de Bergse Maas eind negentiende eeuw veranderde de situatie bij het Keizersveer drastisch. Waar voorheen een smal stroompje rustig kabbelde, stroomde nu een rivier van enkele honderden meters breed. Het veer werd aangepast aan die veranderde omstandigheden. Aan beide oevers werd een veerhaven aangelegd. Het grote materieel, de oude handkabelpont, werd in 1890 uit dienst genomen.
De vervanging bestond uit twee kloeke raderstoomponten, de Keizersveer 1 en de Keizersveer 2. Voor het vervoer van voetgangers bleven drie roeiboten in gebruik. Ook waren er nog twee ijzeren kabelponten die in noodgevallen dienst konden doen. Het veer werd druk gebruikt: in 1893 werden meer dan 32.000 personen, 6.600 wagens, 280 hand- of hondenkarren en zo’n 3.100 dieren overgezet.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd een tijdelijke brug geslagen, vooral ten behoeve van het leger. Maar ook burgers maakten hier gebruik van. De stoompont lag enkele jaren werkeloos aan de kant. In 1918 werd de brug afgebroken en de veerdienst hervat. Maar niet voor lang.
Na het gemak van een vaste oeververbinding werd de veerpont steeds meer als achterhaald en hinderlijk gezien. Men klaagde over lange wachttijden, stremmingen door extreme weersomstandigheden als ijs, storm en hoog water, blootstelling aan weer en wind.
In 1931 werd de zo vurig gewenste definitieve brug geopend en op 31 oktober maakte de stoompont zijn laatste overtocht. Toen de brug tijdens de Tweede Wereldoorlog tot tweemaal toe vernield werd (in 1940 en in 1944), is de veerverbinding telkens voor korte tijd nieuw leven ingeblazen.

Belangrijke verkeersader

Het min of meer kaarsrechte tracé van de nieuwe weg was vooral door de toegepaste bestrating met keien een wegenbouwkundig neusje van de zalm geworden, tamelijk ongevoelig voor slechte weersomstandigheden, wat in die tijd uitermate schaars was in Nederland. De totale lengte aan straatwegen bedroeg in ons land in 1814 nog maar zo'n 500 kilometer.
De weg werd geclassificeerd als route impériale francaise nr. 2 (doch van de eerste klasse), met andere woorden de op één na belangrijkste weg in het gehele Franse keizerrijk. (nr. 1 liep van Parijs naar Calais, nr. 3 van Parijs naar Hannover) De eerstvolgende belangrijke weg in Nederland was de nr. 19 van Delfzijl/Groningen via Den Bosch naar Breda, waar hij aansloot op de nr. 2.

Met oudjaar 1815 - toen Napoleon overigens al op St. Helena gevangen zat - marcheerde het 1ste Deense bataljon, waaronder het 500 man sterke Sleeswijker jagerkorps over de Straatweg op weg naar Frankrijk waarbij ze op oudejaarsmiddag in Dussen, Almkerk en Emmikhoven kwartier maakten. Het eveneens passerende korps Holsteinse scherpschutters verbleef die nacht te Waspik. De doorkomst en het verblijf van deze buitenlandse legereenheden, dat alles bij elkaar wel enige dagen in beslag nam, zal in Hank e.o. heel wat bekijks hebben opgeleverd.

Veel bekijks zullen ook de zogenaamde Hessenwagens getrokken hebben, want de nieuwe Straatweg werd ook in het netwerk van Hessenwegen opgenomen. Hessenwagens verzorgden het internationale transport van die tijd. De vrachtrijders waren veelal afkomstig uit het graafschap Hessen in Duitsland, vandaar de naam. “De vlam in de pijp” kende ze nog niet, maar ze hadden wel de zweep en die werd er danig over gelegd. De extreem grote open karren, volgeladen en afgedekt met dekzeilen, werden door vijf hengsten getrokken, maar zeven of negen kwam ook voor. Er werd met de paarden niet al te zachtzinnig omgesprongen. Ze kwamen in konvooien van zwaarbeladen wagens, gemend door gebaarde mannen met brede hoeden, die een taal spraken die vaag bekend was, maar toch niet helemaal. Ze brachten hun koopwaar (linnen, linnen garens en aardewerk) vanuit Centraal-Europa en Italie via Duitsland naar de internationale markten van Amsterdam, Antwerpen en Hamburg en namen weer andere goederen mee terug.

Ze hadden ook reeds hun eigen “chauffeurscafé's”. Herbergen soms voorzien van een gevelsteen ter aanduiding dat de uitspanning als halteplaats voor Hessenwagens fungeerde. Door het drukke verkeer vestigden zich langs de straatweg ook al snel de nodige pleisterplaatsen. Zo dient volgens overlevering het Bierhuis van Van Gerwen dat vlakbij de latere papierfabriek stond, als zodanig te worden aangemerkt.

Vlakbij de Zuid-Hollandsche Molen stond herberg De Gouden Leeuw van Jan Babtist Collet, ook een pleisterplaats, want een weinig verderop bij de Barrière werd tol geheven zijn. Tolgaarder was Collet de kastelein van De Gouden Leeuw, die eigenlijk Jean Baptist Collot heette, geboren in 1785 in Ante een klein plaatsje in de buurt van Lyon. Hij was oorspronkelijk douanier van beroep, en was dus duidelijk met een specifiek doel met het Franse leger meegekomen. Hij legde de basis voor het geslacht Collet in de streek. Behalve bij de Barrière stond ook aan de Hankse noordkant van het Keizersveer een tolhuis.

De Leidse studenten Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp maakten tijdens hun voettocht door Nederland in 1823 de oversteek over de Merwede bij Sleeuwijk in een zeilboot om per diligence naar Keizersveer te reizen, alwaar ze een postmeester als reisgezel kregen. Onderweg werd hun aandacht getrokken door mooie en grote boerderijen met drie verdiepingen en immense schuren. Die zullen dan voornamelijk buiten de gemeentegrenzen van Dussen gestaan hebben.
Omstreeks 1845 reisde Koning Willem II over de Straatweg vanuit Woudrichem over Keizersveer naar Tilburg. Het zal niet de eerste en laatste keer geweest zijn dat ZKH in z'n diligence over de keistenen gedokkert heeft.

De straatweg vormde zo'n beetje het middelpunt van de gemeente en dus was het niet zo verwonderlijk dat de landmeters hier omstreeks 1820 bij de eerste kadastrale opmeting met hun driehoeksmeting van start gingen, terwijl dit waarschijnlijk ook het vertrekpunt geweest zal zijn van waaruit de grensbepaling door de locale aanwijzers zal zijn aangevangen.

In 1832 werden in het kader van de landsverdediging plannen gesmeed om aan Keizersveer op de kruising van de Buitendijk en de Straatweg een fort te bouwen en zowel de nieuwe straatweg als de dijk daar omheen te leiden. Door het fort kon in geval van oorlogsdreiging de toegang tot Holland snel en afdoend vergrendeld worden. Uiteindelijk kwamen de plannen niet verder dan de tekentafel. (zie afbeelding) hoewel er wel wat benodigde grondtransacties hebben plaatsgevonden.

Bronnen

Thijssen, J.C. - Vernielingen aan rijksweg in aanleg Antwerpen-Amsterdam onder Raamsdonk begin 19e eeuw, Dongebode, jaargang 2001, nr. 3
Thijssen, J.C. - Keizersveer, Dongebode, jaargang 2002, nr. 1
Thijssen, J.C. - Vier dagen werk, maar de tsaar werd in Raamsdonk of Raamsdonksveer niet gezien, Dongenbode, jaargang 2002, nr. 4
Stevels, Pim - Bron: Website geslacht Stevels-Kriens met gegevens over Jan Baas en nageslacht.
Hermans, C.R. - Geschiedkundig overzicht der straatwegen, in de Provincie Noordbrabant, Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant over den jare 1852, (1853) p. 23-94.
Woud, Auke van der - Een nieuwe wereld, het ontstaan van het moderne Nederland, (2006) p. 386.
Schuttelaars, Anton - vertelde op 19-03-2010 op website van BHIC
Historische Kranten van de Koninlijke Bibliotheek in Den Haag KB

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl