Dussen in prehistorie en Romeinse tijd
Prehistorie
Ontstaan rivierengebied
Nederland is tijdens zeker twee ijstijden gedeeltelijk met ijs bedekt geweest. Dat heeft grote gevolgen gehad voor het landschap. Vooral van de voorlaatste ijstijd, het Saalien zo’n 150.000 jaar geleden, is nog veel terug te vinden in het reliëf van Nederland. Het ijs van de Scandinavische ijskap lag toen tot aan de lijn Nijmegen-Amsterdam. Resten van deze ijstijd zijn terug te vinden in de Gelderse Vallei. Voordat deze vallei ontstond was dit het dal van de Maas. Tijdens het Saalien nam een grote ijstong vanuit het noorden bezit van dit dal. Hierbij stuwde het ijs zij- en voorwaarts sedimenten op, waarbij de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de westflank van de Veluwe ontstonden. De Maas moest zijn loop veranderen naar het westen. Op dezelfde manier werd de Rijn, die daarvoor via het IJsseldal naar het noorden stroomde, ook gedwongen westwaarts af te buigen. Dit verklaart de tegenwoordige loop van de grote rivieren in Midden-Nederland en het ontstaan van het rivierengebied waar het Land van Heusden en Altena deel van uitmaakt.
Europa onder het ijs tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien, zo’n 180.000-130.000 BP.
Omstreeks de start van het (warmere) tijdperk Holoceen, zo'n 10.000 jaar geleden toen het landijs zich inmiddels had teruggetrokken, was Nederland een naar het westen aflopende koude, zandige en grindrijke woestijnvlakte, ver van enige zee gelegen. De zeespiegel lag 50 meter lager dan nu. Rijn, Maas, Schelde, maar ook de engelse Theems mondde gezamenlijk uit in het Kanaal.
Noordwest Europa met Nederland omstreeks 8.000 v.Chr. (beginfase Holoceen)
Aanvankelijk kende dit rivierengebied een zogenaamd vlechtend rivierpatroon, gekenmerkt door sterke veranderingen in de stroombeddingen. De vegetatie kreeg weinig kans zich te ontwikkelen door de steeds buiten hun oevers tredende rivieren. De wind kreeg daardoor vat op het zand in de verlaten en onbegroeide rivierbeddingen, waardoor duinvorming zich kon ontwikkelen. De oudste landschapsvormen zijn deze zandige heuvels of donken.
Tijdens de overgangsfase van het vlechtende naar het meer meanderende patroon van de rivieren begon de opbouw van zandige oeverwallen. Met name tijdens de tweede fase van stroomrugafzettingen, zo’n 5.000 jaar geleden, ontstonden de zandige of zavelige stroomruggen die bij uitstek het Land van Heusden en Altena vorm hebben gegeven. Deze stroomruggen liggen langs oude verlandde rivierbeddingen en langs bestaande rivieren.
Stroomruggen
Een van de rivieren die een belangrijke rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het landschap in het Land van Heusden en Altena is de Maas. De Mosa Antiqua stroomde in de prehistorie in dit gebied alleen in oost-westelijke richting en dus nog niet noord-westelijk tussen Hedikhuizen en Woudrichem. De Bommelerwaard en het Land van Heusden en Altena vormden nog één gróót rivierengebied. De streek was vooral ’n veengebied, aan de noordzijde begrenst door Waal en Merwede en aan de zuidzijde door de Oude of Romeinse Maas. Tussen deze twee rivieren bevonden zich een aantal oost-west verlopende stroomruggen of oeverwallen. Dit zijn verhogingen in het landschap. Op onderstaande kaart zien we van boven naar beneden: De Rijswijkse stroomrug (meest noordelijk), De Alm en Biesheuvelsestroomrug (centraal) en De Dussense stroomrug (meest zuidelijk).
Stroomruggen in het Land van Heusden en Altena in de Romeinse tijd
Pas in de eerste helft van de Middeleeuwen werden deze stroomruggen doorbroken door de noord-westelijke Maasarm van Hedikhuizen naar Heusden en uitmondend in de Alm bij Giessen, later, in de tweede helft van de Middeleeuwen, doorstotend tot Woudrichem en samenvloeiend met de Waal. Deze, thans afgedamde Nieuwe (of Heusdense) Maas genoemd, scheidde daarmee het rivierengebied in de Bommelerwaard en het Land van Heusden en Altena.
Romeinse tijd
Detail van de Peutingerkaart met daarop afgebeeld Patavia of Patabus (bovenaan de kaart). Vanuit Noviomagus (Nijmegen) lopen twee rode lijnen naar het westen. Deze geven de zogenaamde noordelijke en zuidelijke route weer.
In de Romeinse tijd werden deze van nature hoger gelegen stroomruggronden uitgezocht voor bewoning. Hierop vond men enige bescherming tegen de voortdurende bedreiging door het water. Vooral op het oostelijk deel van de Dussense stroomrug werden Romeinse woongronden gelokaliseerd: te Aalburg (3), in Genderen (2), maar ook voorbij Eethen en meest westelijk te Meeuwen, doch niet onder Dussen. De oudst bekende sporen van bewoning zijn aangetroffen op een kleine zandopduiking (donk) in Aalburg en dateren uit de Midden Steentijd (Mesolithicum zo'n 10.000 jaar geleden).
De donk van Waardhuizen, ten noorden van Almkerk op de stroomrug van de Alm, is een vindplaats van de Vlaardinger cultuur uit de Nieuwe Steentijd (Neolithicum) van zo'n 2.500 jaar voor Christus. Ten westen van de Landen van Altena waren de oeverwallen nauwelijks nog herkenbaar en op vele plaatsen overgroeid door het veen.
Door de Romeinse vindplaatsen, wordt de Dussense stroomrug wel in verband gebracht met een mogelijk Romeinse weg, onderdeel van de zuidelijke route door het westelijk Midden-Nederlands rivierengebied en weergegeven op de hierboven getoonde Tabula Peutingeriana. Deze Peutingerkaart, zo genoemd omdat de kaart stamt uit de bibliotheek van de zestiende eeuwse verzamelaar Konrad Peutinger, een jurist en humanist uit Augsburg en tijdgenoot van Erasmus, is een dertiende eeuwse kopie van een oude Romeinse wereldkaart uit het begin van de derde eeuw, waarop de toenmalig bekende wereld staat aangegeven. Ook dat deel van Nederland dat tot het Romeinse Rijk behoorde zou terug te vinden zijn op deze kaart. Het deel boven aan de kaart heet Patavia of Patabus wat sinds de negentiende eeuw in verband gebracht wordt met de Batavieren en het Midden-Nederlands rivierengebied.
Reconstructie van Romeinse wegen door het Land van Heusden en Altena samengesteld door H. de Voogd uit Rijswijk N.B.
Als u goed kijkt ziet u op de gedetailleerde uitvoering van de kaart dat er rechtsboven vanuit Noviomagus (dat is Nijmegen) twee routes naar het westen lopen die tezamen komen bij Lugduno (zijnde Brittenburg bij Katwijk). De meest noordelijke weg loopt evenwijdig aan de Rijn, terwijl de zuidelijke route juist ten noorden van de Maas is geďdentificeerd. Van deze zuidelijke route wordt beweerd dat die deels over de Dussense stroomrug liep.
Door streekgenoot H. de Voogd uit Rijswijk werd in 1962 een reconstructietekening gemaakt van Romeinse wegen die door onze streek liepen. De bovengenoemde oost-west route werd volgens Voogd bij Caspingio (thans Biesbosch) gekruist door een zuid-noord route naar Utrecht. Het gebied van Dussen met het latere Muilkerk en Munsterkerk lag niet ver van dit kruispunt van Romeinse wegen.
Echter, de bewering dat Keizer Julius Ceasar (100-44 v.C), de eerste Romeinse keizer die de Rijn overstak en ook als eerste voet op Britse bodem zette, in het jaar 55 voor Christus met zijn twee legioenen in Dussen over de Baan richting Brittanica is getrokken, verdient wel een kanttekening. De diverse onderzoekers zijn namelijk verre van eensgezind in hun lokalisering van deze zuidelijke route. Bovendien is sinds enige jaren de stelling dat Patavia als het Midden-Nederlands rivierengebied dient te worden aangemerkt, zelfs niet helemaal onomstreden meer.
Terug naar Streekhistorie
© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl