Eerste meldingen
De eerste melding van de pest in het gebied van de huidige gemeente Altena dateert uit 1556 toen deze in de stad Woudrichem geheerst moet hebben. Drie decennia later, in 1587, hield de pest huis in het Land van Heusden. In Eethen kon Jan Corneliszoon de pacht van zijn drie morgen land in Dircxland of ’t Weerdenburgsland niet betalen omdat zijn vrouw en hele gezin aan de pest waren gestorven, waardoor hij zijn land niet had kunnen bewerken. In Drunen stierven dat jaar circa zevenhonderd mensen aan de pest, terwijl er ook in Heusden veel mensen ten grave gedragen werden.
De eerste epidemie brak echter later uit, in 1604-1605. Er was sprake van ‘Grote sterfte in West-Brabant’. In de eerste week van augustus 1604 werden als gevolg van de pest in Bergen op Zoom maar liefst 63 mensen begraven; zowel volwassenen als kinderen. In de jaren 1603-1604 werd het aantal pestdoden in de stad geschat op 4.000; in Breda was dat aantal nog veel hoger. In Etten was de sterfte zo groot dat de oogst niet kon worden binnengehaald.
Wat dichter bij huis, in Geertruidenberg, werd in dat jaar in overlijdensaktes specifiek vermeld dat de desbetreffende personen overleden waren aan de pest. Schout, burgemeesters en ‘gemene inge-zetenen’ van de Hollandse dorpen: Raamsdonk, Waspik, Capelle, Sprang en 's-Gravenmoer stuurden in 1604 een rekest (verzoek) aan de Staten van Holland om de surseance van betaling van achterstallige contribu-ties wegens de vele uitteringen (algemeen verval van krachten) nog tot maart 1605 te verlengen in verband met de heersende pest. Hoewel Dussen hierbij niet vernoemd werd zal de gevreesde ziekte ongetwijfeld ook aan de noordzijde van de Oude Maas haar tol geëist hebben.
Voorbodes van onheil en aanbidding van pestheiligen
In de zeventiende eeuw werd nog alom het verschijnen van bijzondere hemellichamen als voorbode van naderend onheil gezien. Ook de waarneming van niet-alledaagse vogels kon als voorteken van de pest worden uitgelegd. In 1624 stak de pest in de nazomer de kop op, nadat er na een langdurige noordenwind een heel grote menigte vreemde vogels - men meende uit Noorwegen - was neergestreken. Zij waren hier onbekend, groter dan mussen en ze werden op grond van de vorm van hun snavel krombekken genoemd. Oude mensen vertelden dat deze vogelsoort zich ook in het pestjaar 1602 had laten zien waarop grote sterfte volgde onder de bevolking.
Dat de pest zo vernietigend om zich heen kon grijpen werd mede veroorzaakt doordat er heel lang werd gewacht met het nemen van maatregelen. Beducht als regenten waren, voor economische schade van preventieve maatregelen door dalende verkoopcijfers van hun koopwaar, dan voor de pest zelf. Ook was er een verband te zien met de calvinistische inborst van Nederlanders, die de pest als straf van God zagen en daarom niet geweerd mocht worden. De vermaarde Gijsbert Voetius beschouwde een bezoek aan de dokter als nutteloos, tenzij het in Gods plan paste, en een Enkhuizer predikant schreef dat deze ‘goddelijke pyl’ (straf) slechts weggenomen kon worden door veel te bidden en oprecht berouw te tonen. Er werd dan ook vurig gebeden om van de ziekte verschoond te blijven. Katholieken konden zich tot maar liefst negen pestheiligen wenden: Adrianus, Antonius Abt, Christophorus, Egidius, Rochus, Rosalia, Sebastianus, Valentius en Zosimus. In verschil-lende steden en dorpen werden zij aanbeden, in de hoop dat de pest zou verdwijnen. Ook ging men op bedevaart naar Oosterhout, Breda of Alphen.
De mening dat er bij pest besmetting in het spel kon zijn, was echter onder medici toen al lang geen punt van discussie meer. ‘Die Pest ontsmettigh acht, die moet nog gaan ter scholen’, aldus de arts Jacob Viverius in 1624. De Amsterdamse magistraat verbood daarom bijvoorbeeld het optreden van alle goochelaars, koorddansers ‘en diergelijk gespuys’ en stelde bededagen in.
Snaveldokters
Dokters droegen daarom ter bescherming lange gewaden, brillen, hoeden, dichte schoenen en een tamelijk angstaanjagend masker. Ook hadden ze een stok bij zich om besmette personen op voldoende afstand te houden. Ze geloofden in die tijd nog dat besmettelijke ziektes zoals de pest werden verspreid door slechte - of giftige lucht. Het vogel-masker kon hier tegen helpen omdat in de snavel van het masker parfumachtige kruiden konden worden gestopt die de slechte lucht verdreven. Door het dragen van de maskers kregen pestdokters al snel de bijnaam ‘Snaveldokters'.
Besmette mensen werden compleet afgezonderd. Hun huis werd hermetisch afgesloten en ze mochten beslist niet naar buiten. Boven de voordeur werd een bussel stro bevestigd ten teken dat er een pestlijder binnen woonde. In Geertruidenberg mochten deuren en vensters alleen opengezet worden één uur vóór en één uur ná zonsopgang. Huisgeno-ten van met pest besmette personen mochten alleen op straat komen tussen 9-10 uur ’s ochtends en van 2-4 uur ‘s middags. Contact met andere inwoners moest daarbij vermeden worden. Was de persoon in kwestie eenmaal overleden - wat meestal het geval was - dan werd het huis vier weken vergrendeld waarbij de schout zorgde voor extra hang-sloten op alle deuren, waarvan alleen hij een sleutel had.
Niet iedereen bezweek overigens aan de pest getuige het volgend verzoek te Heusden: 'Adriaen van der Merwede heeft versocht int hoogh coor te metselen eenen kelder voor hem ende sijne huijsvrouw ende nacomelinge breet seven ofte acht voet ende lang ses of seven voet binnen de mueren, 't geen hem is verguut mits uijt de pest comende of genesen sijnde 't selve aende kerck bij accort betaelende ofte bij sijne nacomelingen te laeten betaelen opdat edele heer 't selve dobbelgracht (dubbelgraf) als eijgen soude mogen hebben ende genieten.’
Nieuwe pestuitbraak
In de jaren na 1624 sloeg de ziekte opnieuw fel toe. De normale percentages van sterfte schommelden in deze eeuw zo rond de 35. Dat de pest in de meeste jaren ten minste anderhalf à twee maal zo veel slachtoffers maakte dan de dood in gewone jaren, is een conclusie die alleszins realistisch is. Voor de jaren 1624-1625 is deze schatting zelfs nog aan de voorzichtige kant.
Op 22-12-1624 stelde Lysken Henricxssdr, weduwe van Arien Jacopssen den jonghen Boer, ‘sieck synde vande pest’, haar testament op. dat gebeurde in aanwezigheid van Jan Peetersen van Dyck, stathouder in de Ambachtsheerlijkheid van Muijlkerck, in absentie van de schout Joost Goverszoon de Wit, en van de schepenen ook wel heemraden genoemd: Gherit Arienss Holander en Cornelis Joosten. Erfgenamen waren haar kinderen met een legaat voor haar zwager Cornelis Cornelissen (de man van de zus van haar man).
In Babyloniënbroek tekende de predikant David du Pyre in 1625-1626 in het begraafboek bij 22 overlijdens aan dat pest de doodsoorzaak was. Hieronder bevonden zich een aantal kinderen maar ook de schoolmeester van Babyloniënbroek en zijn vrouw. Voorts een com-pleet gezin: vader, moeder en twee kinderen.
Van Dussen zijn weliswaar geen cijfers bekend maar gelet op het aantal slachtoffers in het naburige Hill en Babyloniënbroek, is het aannemelijk dat ook Dussen vergelijkbaar getroffen werd. De lokale heelmeester, chirurgijn en verloskundige Hendrick van Benschop zal er dan ook de handen vol aan gehad hebben. Vermoedelijk met weinig resultaat want de medische wetenschap stond destijds nog vrij machteloos. Van Gerrit Janszoon Lensvelt, die later heemraad van Munsterkerk werd, is bijvoorbeeld bekend dat zijn eerste vrouw, Goolken Pallinghs, bezweek aan de gevreesde ziekte. Notabene tijdens een bevalling. ‘In de craemen comende, van de pest ghestorfven zijnde, met haeren vreucht, begraefven’, noteerde de Broekse dominee ijverig in het begraafboek. Waarschijnlijk werd Goolken in Broek begraven omdat er op dat moment in Dussen Muilkerk geen predikant voor-handen was.
Na 1626 was het niet gedaan met de zwarte dood. In 1636 lieten in Baardwijk Philps Gijsberts en zijn echtgenote Cornelia Janss, hun testament opstellen 'beiden de pest hebbende'. En omstreeks 1671-1672 werden in de gemeente Drunen plakkaten opgehangen met maatregelen ter bestrijding van de pest. In de negentiende - en twintig-ste eeuw maakte de builenpest nog miljoenen slachtoffers. Vanuit Hong Kong verspreidde de ziekte zich naar alle bewoonde continenten. Deze vergeten Derde Pestpandemie eindigde officieel pas in 1959.
Bronnen
Ton Lensvelt, Kleine geschiedenissen van Dussen, deel 3, p. 28-31
ORA archief Muilkerk, Prothocol Muijlkerk in 1624 aangelegd door secretaris Joost Goverszoon de Wit, periode 1624-1639, folio P5