Als Nieuwjaar voorbij is en het voorjaar zich aandient, dan wordt Nico regelmatig aangesproken met de opmerking: "'t wordt weer tijd voor 'n permanentje, Nico". Dat heeft alles te maken met het dan eveneens naderende carnavalsfeest. Of Nico de "meest fervente carnavalsvierder" van het noordelijk halfrond is, blijft 'n vraag, maar de mensen die hem 'n beetje kennen, vinden dat hij zich die eretitel met een gerust hart mag aanmeten. Nico, oorspronkelijk afkomstig van "boven de rivieren", zegt 't carnaval voor geen goud te willen missen. Hij heeft zelfs zijn echtgenote leren kennen toen hij met een stel vrienden in zo'n Brabants dorp ging carnavallen. Sindsdien heeft hij geen jaar meer overgeslagen. Zijn vrouw wilde 'n keer op wintersport. Hij heeft haar toen keurig op de trein gezet. Op het station in Den Bosch hebben ze afscheid genomen en elkaar veel plezier toegewenst. Zij op de besneeuwde Alpenhellingen van Oostenrijk en hij met het Brabantse carnaval.
Carnaval begint voor Nico al een paar weken eerder. Om in de stemming te komen, draait hij op zijn radiocassetterecorder op 't werk carnavalsmuziek; eerst zachtjes, maar naarmate carnaval dichterbij komt, begint het bloed te kriebelen en wordt de volumeknop verder opengedraaid, Het echte feest vangt aan in de week voor carnaval. Dan neemt hij een snipperdag om samen met wat vrienden het een en ander in elkaar te timmeren voor de optocht, en passant de kwaliteit van het carnavalsbier testend. Vrijdags voor carnaval gaat hij, zoals hij het zelf uitdrukt: de route uitzetten. Alle kroegen in 't dorp worden aangedaan, want als Nico ergens 'n hekel aan heeft met carnaval, dan is het wel het langdurig op een en dezelfde plek vertoeven. Dat is volgens hem niet goed voor het uithoudingsvermogen. Iets wat hij in grote mate nodig heeft, want elke carnavalsdag begint voor hem al vroeg en eindigt pas in de kleine uurtjes. Om tien uur 's ochtends vertoefd hij al in de kroeg. Dat zijn volgens hem de mooiste uren. Dan is 't er rustig; je ziet als het ware carnaval wakker worden. Leuke dingen vallen dan ook veel meer op. Zo moet je er niet vreemd van opkijken dat er iemand met een petroleumstel en een koekenpan onder de arm het café binnenstapt, om vervolgens doodgemoedereerd eieren met spek te gaan zitten bakken. Daar komt ook dat "permanentje" vandaan.
Vorig jaar heeft hij dinsdag 's morgens om acht uur, bij de lokale kapper een permanentje laten zetten. Het gevolg van 'n weddenschap die hij die avond ervoor, om drie uur 's nachts in z'n stamcafé, aangegaan was. Op zondagmorgen is hij present in de Rooms-katholieke kerk; voor de Carnavalshoogmis. Na de dienst - en een paar brandenwijntjes met suiker om de kou uit 't lijf te verdrijven - gaat hij waar z'n ronde doen. Daarbij hanteert hij het principe: ge kan 't nie genoeg drinken, wel te veul. Maandagmiddag is voor hem één van de hoogtepunten. Vol overgave stort hij zich in het boerenbruiloftsgeweld en natuurlijk is hij op dinsdag van de partij op 't Kasteel-Raadhuis voor de Raadsvergadering.
Tot Aswoensdag komt hij aan eten en slapen nauwelijks toe. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom hij het afscheid van carnaval, dinsdag 's avonds laat, altijd als zo emotioneel ervaart. Als Prins Carnaval symbolisch ten grave gedragen wordt, sterft er ook bij Nico iets van binnen. Met het opbergen van de boerenkiel en pet in de linnenkast, lijkt het of er ook 'n stuk gezelligheid en saamhorigheid voor een jaar in de mottenballen gelegd worden .
Voor Nico geldt als voor geen ander: Carnavallen, c'est mourir un peu!
Ton Lensvelt
Bronnen
Carnavalskrant Den Klaiendammer 1996