Dussen tijdens de ontginningperiode

De ontginning van de streek rond Dussen in gang gezet

Rond het jaar 1000 was het gebied rond Dussen een groot veengebied. Niet voor niets wordt het in latere rekeningen van Daniël van der Merwede, als baljuw van Zuid-Holland, Hoge Venen genoemd (ter aanduiding van veen op verhoogde stroomruggronden). De Oude Maas vormde de hoofdrivier waarin in een aantal zijriviertjes uitmondden zoals: de Middelt, de Dusse via de Voeren, de Alm met de Eem en aan de overzijde van de Oude Maas van het gebied rond wat later Dussen zou gaan heten, de Donge.
Ten oosten van Dussen waren reeds een paar nederzettingen gesticht, die tot het karolingische Teisterbant behoorden. Maar omdat de ambitieuze graven van Holland hun grondgebied wilde uitbreiden stimuleerden zij ontginningactiviteiten om dit zodoende ruim en duidelijk te kunnen afbakenen. De kolonisatie van het veengebied zuid-oostelijk van Dordrecht kwam dan ook niet spontaan op gang maar was planmatig van opzet. Boeren-kolonisten, waaronder ook abdijen, welke bereid waren de handen uit de mouwen te steken hadden van meet af aan volledig en onbelemmerd bezit van de grond. In ruil hadden ze alleen het gezag van de landsheer als loyale onderdanen te aanvaarden. Een en ander op basis van een ontginningsconcessie (cope) met standaard voorwaarden waarbij een tussenpersoon (coper) optrad die de ontginning regelde en vervolgens met de lage of ambachtsheerlijkheid over de nieuwe ontginningsnederzetting werd beleend.

Of het rond Dussen ook zo gegaan is, weten we niet. Van de ontginningsgezinde abdij van Berne weten we dat deze in een latere fase (veertiende eeuw) goederen in Dussen bezat. Zeker is dat de graven van Holland er al vroeg (sedert Gerulf 850-896) een kleine hoeve in hun bezit hadden van waaruit de ontginningen kunnen zijn georganiseerd. Deze hoeve die gesticht was op de stroomrug van de Dusse zal vóór midden twaalfde eeuw van meer dan lokaal belang geworden zijn. Het optreden van Jacobus de Dussan wijst hierop. Wellicht was hij de tussenpersoon bedoeld in de planmatige ontginningsopzet van de Hollandse graven. Als ministeriaal fungeerde hij als raadgever voor het dominiale bestuur en zal er wellicht ook een taak in hebben gehad. Ter compensatie zal hij gronden aan de Dusse hebben gekregen, welk bezit later steeds verder uitgebreid is.

In 1105 zou Heeraartswaarde al een parochie geweest zijn, hoewel de aldaar gebouwde Herradeskerke pas in 1216 wordt genoemd. Rond die tijd zullen ook de kerken van Munsterkerk en Muilkerk gesticht zijn. Van de Muilkerkse kerk van voor de Sint Elisabethsvloed - die op dezelfde plaats in Dussen Binnen stond als waar kerk ná de vloed werd herbouwd - is door kleinschalige terreinverkenningen in ieder geval bekend dat deze van ná 1210 dateert.

Het geloof van de middeleeuwse mens stond centraal in het leven. Daarbij was het van belang dat men via de eigen pastoor de sacramenten toegediend kon krijgen. Voor doop, huwelijk en begraven was men exclusief aangewezen op de eigen moederkerk van de parochie en haar pastoor. Tijdens het vierde Lateraans concilie (1215) kwamen biecht en eucharistieviering daarbij. Deze verplichting vergrootte de afhankelijkheid van de gelovigen ten opzichte van de pastoor. Nog meer dan tevoren werden parochianen gebonden aan de parochiekerk.

Kerken werden overwegend gesticht door lieden die zeggenschap hadden in de streek. Deze zeggenschap was meestal exclusief verbonden met het bezit van grond. Behalve voor de geloofsbeleving vergrootte de kerk ook de onderlinge samenhang waardoor gemeenschapsbanden ontstonden. Het kerkgebouw vormde het geografische middelpunt van het dorp. Maar ook anderszins vervulde het kerkgebouw een centrale rol. Het was niet alleen de plaats waar de sacramenten werden toegediend en de mis werd opgedragen. Kerk met kerkhof was ook de ontmoetingsplaats bij uitstek. Daar werd nieuws afgekondigd en uitgewisseld, verpachtingen, openbare verkopen en cijnsdagen aangekondigd. Er werden politieke besluiten genomen en het archief van de dorpsgemeenschap werd er bewaard. De zitting van de schepenbank werd er gehouden. Het was de vergaderplaats voor de dingbank en andere wereldlijke bestuursvormen en er werd onderwezen. Pas later zullen school, herberg en raadhuis ontstaan en vrijwel altijd steeds in de nabijheid van de kerk.

De middeleeuwse pastoors waren veelal uit de locale omgeving afkomstig; vier van de tien kwamen van binnen een straal van tien kilometer van hun parochie. In die tijd was de pastoor meer dan alleen de zieleherder. Dat zal in Muilkerk, Munsterkerk en Herradeskerke vermoedelijk niet anders geweest zijn. Van Muilkerk kunnen we dat op basis van latere overblijfselen nog enigzins staven. Door de Elisabethsvloed is hieromtrent ten aanzien van Munsterkerk en Herradeskerke niets aan ons overgeleverd.

Pastoors in Dussen

- De oudst bekende pastoor in Dussen dateert van 22 april 1286 met name Arnoud, rector ecclesie de Mulkerke (Bron DONB: A. Hasselt, RA, toegangsnr. 715, archief abdij van Sint-Truiden, inv. nr. 397).
- Vóór 1323 was er ook al een pastoor in Aartswaarde, genaamd Godfried, pastoor van de kerk van Arnoudswaard of te wel Ecclesia de Arntswaird.
- Op 21 december 1323 was Nicolaas, zoon van Wouter Ketelaar, pastoor in Dussen (Bron: akte 21-12-1323 Dordrecht- graaf Willem III, ZH151 registers Hollandse Grafelijkheid).
- In 1392 was Wouter uten Houten, pastoor te Munsterkerk (Zie HistReeks LvHeA nr. 1 , p. 47, Bijlage 21 van 28-12-1392)
- En op 27 december 1395 was Claes Aerntsoen, priester te Muilkerk (Zie HistReeks LvHeA nr. 1 , p. 49, Bijlage 24 van 27-12-1395).
- In 1458 was Claas, kerkmeester van Monsterkerk en Dussen (Bron: Hof van Holland: Memorialen, site: GaHetNa).
- In oktober 1491 is heer Willem van Drongelen, priester, investiet (latijn voor pastoor) van Muijlenkerk (Bron: Bosch Protocol 1491-1492, 250 (fiches Smulders)).
- In 1554 is Mr. Niclaes Schilder (afgestudeerd aan de Universiteit van Leuven in 1554) pastoor te Dussen (Bron: Brabantse Leeuw, jaargang 1999, Diessen). Mr. Niclaes Schilders (note 680) promoveerde in 1554 aan de universiteit van Leuven tot meester in de vrije kunsten.
- Hij werd opgevolgd in 1571 door Nicolaas Jacobi maar bij de visitatie in 1572 was kennelijk geen sprake meer van een pastoor (geen naam genoemd), wel van een koster (De Bruin), en een schoolmeester (Johan van Mechelen), en tevens twee kerkvoogden en H.Geestmeesters.

Een kasteel aan de Dusse

In 1331 wordt door Jan VI van Heusden, op aandringen van de Hertog van Brabant, een versterkt huis gebouwd te Dussen op land wat hij aldaar in eigendom heeft. Het zou ingrijpende gevolgen hebben voor de gemeenschap rond het kasteel. Daar waar tot voor kort vooral de kerk het middelpunt vormde van het communale leven werd deze functie steeds meer opgeeisd door het kasteel

WORDT VERVOLGD

Bronnen

N.B. Historisch jaarboek 2000-2001, De Middeleeuwense oorsprong van de dorpsgemeente, P.C.M. Hoppenbrouwers.
Dussen, van woontoren tot kasteel-raadhuis, Johan Hendriks

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl
In de oudste van de vier zogenaamde koningsoorkonden die in het bezit waren van de graaf van Holland werden door de Duitse keizer Arnulf van Karinthië in 889 aan de West- Friese graaf Gerulf twee hoeven (hobas duas) geschonken. Dit oude koningsgoed bevond zich in Alburch, een groot gebied waarvan de kern werd gevormd door het huidige Aalburg en dat vanaf het midden van de 12de eeuw werd aangeduid als het Benedenland van Heusden. Archeologische en toponymische bronnen voeren de bewoning in dit gebied zeker terug tot in de Merovingische periode. Waar beide hoeven gelegen kunnen hebben is lange tijd onderwerp van discussie geweest. Recentelijk heeft Braams op goede gronden aangetoond dat beide hoeven het uitgangspunt zijn geweest van de dorpen Wijk en Veen. In 1135 was de kerk van Wijk bij Aalburg nog altijd in handen van de graaf van Holland. Het grafelijke goed is niet bijeen gebleven, want in de 11de eeuw werd een deel hiervan, namelijk de villa Alburg, que sita est in regione Testrebant geschonken aan de abdij St. Truiden, die van deze plek een centraal domeingoed maakte.5 De graven van Holland bleven de voogdij houden over de uithof. Ten westen hiervan bezaten de graven al sedert Gerulf een hoeve te Dussen.6 De heren van Altena zouden mogelijk, via graaf Wichardus, ontsproten kunnen zijn aan het Hollandse huis.7 ‘So grot overvlot der watere ...’ 163 4 S.J. Fockema Andrea, De Grote- of Zuid-Hollandse Waard. Studiën over Waterschapsgeschiedenis III (Leiden 1950). 5 J.P.C.A. Hendriks, ‘De oerparochie van Aalburg’, Historische Reeks Land van Heusden en Altena 3 (1993) 1-39. 6 A.C.F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland I, Eind 7e eeuw tot 1222 (’s-Gravenhage 1970) (hierna aangehaald als OHZ I), nr. 244; J.P.C.A. Hendriks, ‘Dussen en Heeraartswaarde 1100-1421. Een bronnenuitgave’, Historische Reeks Land van Heusden en Altena 1 (Heusden 1990) 1-54. 7 B.W. Braams, Weyden en zeyden in het broek. Middeleeuwse ontginning en exploitatie van de kommen in het Land van Heusden en Altena (Veessen 1995) 241; B.W. Braams, ‘Capita selecta uit de oude geschiedenis van Woudrichem en het Land van Altena’, Historische Reeks Land van Heusden en Altena 13 (Heusden 2003) 9-46. Daarmee is voor de oostzijde van de Zuidhollandse Waard de grafelijke invloed in de late 10de eeuw niet alleen zeer aannemelijk te noemen, maar zelfs aanzienlijk. Aan de westzijde is eveneens beweging te melden. Rond het midden van de 11de eeuw zal de Hollandse hof bij Dordrecht zijn gesticht.8 Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat in de 11de eeuw zowel vanuit het westen als vanuit het oosten het nog grotendeels woeste klei-opveengebied tussen de grote rivieren zal zijn ontgonnen en dat de graven van Holland daar een rol van betekenis in hebben gespeeld. Dat konden zij doen omdat ze in 985 van de keizer het recht hadden ontvangen om de wildernis te ontginnen. De eerste graaf van wie we min of meer zeker zijn dat hij actief was in het Zuidhollandse, was Dirk IV (1039-1049).9 De dagelijkse ontginningspraktijk werd georganiseerd vanuit de bestaande ho(e)ven of (vanaf de 12de eeuw) door locatores, die in opdracht van de (lands)heer werkten. Het in ontginning geven van de wildernis en de tolheffing op de rivieren leverden de graven veel geld op. Een conflict over het heffen van tol op de Merwede leidde al in 1018 onder Dirk III tot een langdurige vete met de bisschoppen van Utrecht. Dirk IV en Floris I hebben hier tot ver na het midden van de 11de eeuw last van gehad. Dirk IV werd in 1049, in de buurt van zijn eigen hof apud Thuredrech door bisschoppelijke troepen om het leven gebracht. Dirk V wist in 1076 met de bisschop een compromis te bereiken, waarna de graven zich werkelijk konden wijden aan de uitbouw van hun landsheerlijke macht. Vanaf 1101 werd die dan ook aangeduid met de naam ‘Holland’.10 De expansie aan het einde van de 11de en het begin van de 12de eeuw betekende voor Zuidholland dat de veenontginningen steviger ter hand werden genomen. Het leidde tot bevolkingsgroei.11 De eerste parochies werden gesticht. Hun namen dateren uit het begin van de 12deeeuw: Thiedradeskerke in 1101,12 Boiteskerk (Houweningen),13 Sliedrecht (Schlidreht),14 Almsvoet (Almifuthe)15 en Herradeskerke16 in 1105 en Tiezel(ine)skerka17 in 1126. Inmiddels is ook aangetoond dat de bewoning echt teruggaat tot de 11de eeuw. In 1990 werd in het centrum van de wijk Dubbeldam in Dordrecht een deel van een middeleeuwse begraafplaats gevonden. Dendrochronologisch onderzoek aan één van de eiken boomstamkisten kwam uit op een veldatum tussen 1043 en 1063.18 Uit dezelfde tijd moet ook de capella noviter constructa te Dordrecht dateren.19 Het verdronken dorpskerkje van 164 ‘So grot overvlot der watere ...’ 8 Th. de Nijs, E. Beukers (red.), Geschiedenis van Holland. Deel I tot 1572 (Hilversum 2002) 72. 9 D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke, Graven van Holland. Portretten in woord en beeld (880-1580) (Zutphen 1995) 29-30. 10 Zie over van het oude Holland: D. Parlevliet, ‘Holland – in het veen, of langs de kust?’, Holland 36 (2004) 1, 2-11 en over het Holland van vóór Gerulf: J. Bazelmans, M. Dijkstra, J. de Koning, ‘Holland during the first millennium’, in: M. Lodewijckx (ed.), Bruc ealles well. Archaeological essays concerning the peoples of North-West Europe in the first millennium AD (Leuven 2004) [Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 15] 3-36. 11 Paffrath-, Pingsdorf- en Andenne-aardewerk getuigen van deze toenemende groei. Zie o.m: C. van der Esch, T. Koorevaar, ‘Vissers aan de Dubbel. Opgravingen in het Burg. Beelaertspark in Dubbeldam’, Grondig bekeken 10 (1995) 3, 12-42. 12 OHZ I nr 92. 13 R.E. Künzel, D.P. Blok, J.M. Verhoeff, Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Amsterdam 1989) 93. Zie voorts: C. van der Esch, ‘Houweninghen onder de loep. Vondsten van een voormalig dorp in de polder Ruygten bezuiden den Peereboom’, Westerheem 34 (1985) 6, 245-258. 14 Künzel e.a., Lexicon, 326. Het betreft hier niet het huidige Sliedrecht, dat in de Middeleeuwen Oversliedrecht heette, maar een nu verdwenen nederzetting aan de zuidzijde van de Merwede. 15 OHZ I nr. 93. 16 OHZ I nr. 93. 17 OHZ I nr. 107. 18 C. van der Esch, W.A.M. Hessing, F.J. Laarman, J.C. Groeneveld, ‘Een verdronken kerkhof in Dubbeldam’, Kwartaal & Teken 18 (1992) 4; C. van der Esch, T. Groeneveld, ‘Het verdronken dorp Cruyskerck c.q. Erkentrudenkerke gevonden’, Westerheem 51 (2002) 2, 50-61. 19 Hier zitten nogal wat haken en ogen aan. De oorspronkelijke tekst is (valselijk) gedateerd op 1064 (OHZ I, 86), maar zou volgens Koch eerst in 1121-1122 zijn opgeschreven. Het archeologisch onderzoek daarentegen heeft een Romaanse voorHeerjansdam in de Zwijndrechtse Waard is wellicht eveneens 11de-eeuws.20 Rond 1200 is een groot deel van het gebied zo’n beetje ontgonnen. Het is een geluk bij een ongeluk dat dit nieuwe land meteen door de hertog van Brabant werd opgeëist na een conflict met de graaf van Holland. Het gebied werd in de oorkonde van 3 november 1200 helder omschreven: Opidum Durtreth ex utraque parte aque, Durtret[s]werde, Harredeswerde, Dusne ac totam terram inter Strine et Walwic.21 Het zijn grote delen van de toenmalige Zuidhollandse Waard, waarin naast de stad Dordrecht (aan beide zijden van het water), ook de Dordtse Waard, Heeraartswaarde, Dussen en het veengebied (ten zuiden van de Maas) tussen de Striene en Waalwijk behoorden. 22 Dat betekende overigens nog niet het einde van de ontginningen in dit gebied. Nadat in 1213 Geertruidenberg stedelijke rechten had ontvangen van de Hollandse graaf werden de ontginningen in deze regio, aan de zuidrand van Holland, met hernieuwde energie aangepakt, onder duidelijke grafelijke leiding. Hoppenbrouwers meldt dat de graaf tussen 1293 en 1341 nog een tiental ontginningsconcessies uitgaf voor het gebied ten oosten van deze stad aan de Donge.23