Rosoliemolen

Lotgevallen van De Oliemolen in de Dorpsstraat in Dussen

Oliemolens werden gebruikt om olie te persen uit lijn-, raap- en koolzaad met de perskoek als restproduct geschikt als veevoer. De olie werd gebruikt voor bakken en braden maar ook voor verlichting in de olielamp en voor het maken van verf. Het proces van het olieslaan bestond uit twee hoofddelen: het fijnmaken van het zaad onder grote draaiende kantstenen en het persen van het warm gemaakte meel in een slagblok met behulp van heien en wiggen. Als de olie bestemd was voor speciale doeleinden, zoals voor verwerking in verf voor kunstschilders (olieverf), werd deze koudgeperst. Door de arbeidsintensiteit van het proces waren zogenaamde rosoliemolens - aangedreven door een of twee paarden - in sommige opzichten in het nadeel ten opzichte van wind- of watermolens die voor het zelfde doel gebruikt werden.

De 'oude' rosoliemolen in Dussen Binnen

De heer van Munsterkerk en Heeraartswaarde, die tevens het kasteel in eigendom had, diende in 1543 voor de Tiende Penning 180 gulden af te dragen:
- 100 gulden voor de heerlijkheidsrechten 'mij jonker van Brecht die Ambacht Herlickheit van Munsterkerck met bede Uinden Mewn Wissegen Nagel (onleesbare tekst) en binnen & buitedijcks thiende, gruite, Zwaendensten, huis - hof ende allen dat daertoe behort & aen cleeft, hoech & leech met xxi [21]mergen lants ghelegh in den ambacht van Muijlkerck [ten noorden van het kasteel] met die thiendt samt'.
- en 80 gulden voor 'die muelen met die ros muelen met sin toebehoren'. Onder de toebehoren werd ook het molenhuis gerekend. Duidelijk is dus dat er reeds in 1543 in de Achterstraat van het Binnen - die tot het gebied van Munsterkerk behoorde - niet alleen een korenmolen in bedrijf was maar ook een rosmolen waarmee olie uit zaden werd gemalen en geslagen. Zo'n molen werd doorgaans aangedreven door een paard of een ros.
Vermoedelijk was deze rosmolen eind zestiende eeuw aan vernieuwing toe, gelezen de navolgende registratie in het Repertorium op de lenen van de Hofstede Meeuwen (1366-1650) door J.C. Kort: '41. Een uiterdijk in Munsterkerk, (1472: groot 1 morgen), (1598: verminderd met een plaatsje aan de westzijde, verkocht aan de heer van Dussen om een [nieuwe] rosmolen op te zetten), belent (1477: zuid: de straat, noord: de Dussen)'. Deze aantekening bevestigd in ieder geval de intentie om aldaar omstreeks 1598 een nieuwe rosmolen te realiseren. Of het daadwerkelijk ook zover gekomen is lijkt twijfelachtig. Op 22-12- 1602 liet de schout van Munsterkerk, Adriaen Pieterz. Stael, namens heer Jacob van Brecht, het aangekochte - en afgesplitste perceeltje in hetzelfde leenregister opnemen als: 'Van nr. 41 is nr. 41A afgesplitst. 41A. Een stuk land, eertijds de rosmolenwerf, west: de molenwerf, waar de Dussense korenmolen op staat, oost: de uiterdijk, noord: de Dussen, zuid: de heerstraat.' Van een rosmolen is namelijk geen sprake, wel van een vroegere rosmolenwerf, zodat de conclusie moet luiden dat er in de zeventiende eeuw niet langer olie geslagen werd in een rosmolen in Dussen Binnen. Die conclusie strookt met de tekst in de begeleidende brief van de aankoop van de Heerlijkheid Munsterkerk in 1609 door Walraven, Baron van Gendt en Heer van Ooijen, en zijn vrouw Anna van Arckel. Daarin staat namelijk omschreven 'item nog het regt van de windt corenmolen met ten gemaelen, ende de plaetse daer de rosmeulen plach te staan', wat er op duidt dat de rosmolen toen inmiddels verdwenen was.

Eerste kadastrale vermelding

Tijdens de eerste kadastrale opmeting van de gemeente Dussen, die omstreeks 1820 plaatsvond, werd op het perceel H279 een huis met erf en rosolymolen geregistreerd. Betreffend perceel in de Dorpsstraat - in de buurt van de Sluis - werd geclassificeerd in de categorie BI3 met een belastbaar jaarinkomen van 85 gulden. Dat was best aanzienlijk te noemen, als je dat tenminste vergelijkt met de geschatte waarde van bijvoorbeeld de aanzienlijke hofstedes van Stael in de Achterstraat van Dussen Binnen (140 gulden) en die van Sprangers naast het kasteel (100 gulden). Daarmee werd de oliemolen nagenoeg voor het zelfde bedrag aangeslagen als herberg De Zwaan van Anna Boor en Martinus de Wit aan de Sluis (87 gulden).
Leonardus Boor (1798-1841) was eigenaar van de oliemolen - hij had die overgenomen van zijn vader - evenals van de omliggende percelen H276 tot en met H280 zijnde (hooi)weiland, boomgaard en tuin. Leonardus Boor was een broer van Anna Boor van herberg De Zwaan aan de Sluis. Hun ouders waren: Willem Boor (1758-1813) die ook gemeentebestuurder was en Petronella Toethuijs (1765-1798) die weer een kleindochter was van Jacobus Franciscus Stael en Petronella van Honsewijk. Het oorspronkelijk recht van de ambachtsheer van Munsterkerk om een rosmolen in bedrijf te hebben was na afschaffing van de heerlijksrechten (in 1798) vervallen. Het is niet ondenkbaar dat het geslacht Stael deze gelegenheid te baat heeft genomen om een 'oliemolen' te realiseren in een schuur of boerderij in de Dorpsstraat alwaar zij destijds meer eigendommen hadden. In de loop der tijd werd indachtig het van oudsher aanwezige respect voor familiebezit deze nering als erfgoed binnen familieverband doorgegeven.

Oliemolen te koop aangeboden

verkoop rosolymolen 05101841 in Opregte Haarlemsche CrtOmstreeks 1835-1840 werd het oliemolenbedrijf door Leonardus geheel vernieuwd doordat hij een compleet nieuwe schuur inclusief paardenstalling en karhuis liet bouwen. Hij nam ook een knecht in dienst. Wanneer is niet bekend maar in 1840 was Albertus van Nuland, 28 jaar (geb. Rosmalen 2-3-1811) en in 1838 in Klundert getrouwd met Johanna Huijsmans, als olieslager aangesteld. Maar lang kon hij daarvan niet genieten. Misschien waren de gedane investeringen wat te hoog gegrepen in relatie tot het effectieve rendement van de molen, maar ook gezondheidsredenen zouden de oorzaak geweest kunnen zijn. Hoe dan ook, begin 1841 werd besloten om het bedrijf in de verkoop te doen. Notaris Middelkoop kreeg opdracht het bedrijf zo voordelig mogelijk van de hand te doen, waarbij ook de alternatieve gebruiksmogelijkheden van het nieuwe gebouw werden aangeprezen. Zo zou het bijvoorbeeld uitermate geschikt zijn om er een brouwerij in te vestigen die er op dat moment in Dussen nog niet was. Maar de ligging en staat van inrichting leenden zich ook voor de fabricage van om het even wat voor producten dan ook. De verkoop zou plaats hebben in de herberg Wapen van Dussen aan de Putten van de weduwe Kipping. Hierbij kon op 1 maart 1841 worden ingezet met de bedoeling om twee weken later definitief te verkopen. Echter het overlijden van Leonardus, op 14 juni 1841 slecht 43 jaren oud, gooide roet in het eten en vermoedelijk werd de verkoop afgeblazen. Niettemin werd enkele maaanden later, in oktober 1841, de oliemolen opnieuw ter overname aangeboden in de Opregte Haarlemsche Courant, ditmaal door notaris A. Bossers uit Loon op Zand (advertentie links).

Of het ook daadwerkelijk tot verkoop is gekomen is blijft de vraag. Bij zijn overlijden, liet Leonardus Boor een vrouw en twee kinderen achter. Kennelijk was de weduwe van Leonardus tot nieuwe inzichten gekomen of werden de ontvangen biedingen op het onroerend goed als onvoldoende beoordeeld. Hoe het ook zij, de oplossing werd gevonden doordat Maria Jacoba Stael opnieuw een huwelijkpartner vond in de persoon van Leonardus de Bodt (1803- ), een volle neef van haar overleden echtgenoot van zijn moederskant (Toethuijs). In 1842 traden zij in het huwelijk waarbij Leonardus de Bodt de bedrijfsvoering van de olieslagerij voortzette. Maar hij deed meer. Om de winstgevendheid te verbeteren en het rendement op het geďnvesteerde vermogen te vergroten, werd in het pand in de Dorpsstraat tevens een broodbakkerij, winkel en herberg uitgebaat. Hun knecht Albertus van Nuland had al die verwikkelingen niet afgewacht en was al eerder naar Waalwijk vertrokken.

verkoop rosolymolen 08021856 in Algemeen HandelsbladOngetwijfeld had de negentiende eeuwse bloeiperiode van de landbouw (1850-1875) een gunstige invloed op de bedrijfsvoering, want de nieuwe situatie bleef bestaan tot 1856. Om onbekende redenen werd begin dat jaar door Leendert de Bodt het gehele bedrijf in het Algemeen Handelsblad te koop gezet (advertentie rechts). Maar ook deze keer kwam het niet tot verkoop. Daarvoor diende gewacht te worden tot 1870 toen door notaris Verberne De Oliemolen met aanverwante onroerende goederen in het openbaar werden verkocht in het lokaal van de inpandige herberg. Leonardus had al eerder zijn beroep als tapper vaarwel gezegd en was vanaf 1865 voerman. Opdrachtgevers tot verkoop waren Leonardus de Bodt en zijn vrouw Maria Jacoba Stael en hun twee kinderen Willem Boor, karreman en landbouwer (gehuwd met Margaretha Schoenmakers uit Geertruidenberg) en Cornelia Boor (gehuwd met touwslager Henricus van der Velden). Het huis met schuur, paardenstal en karhuis inclusief de inrichting tot het persen van olie, alsmede de achterliggende tuin en boomgaard werden voor 1700 gulden ingezet door Cornelis Adriaanse van Dinteren. Bij de finale verkoop verhoogde hij zijn inzet met 100 gulden, waarna Johannes Schoenmakers, schipper uit Dussen het bod met 200 gulden ophoogde. Maar Van Dinteren, kennelijk vastbesloten , verhoogde opnieuw met 100 gulden tot een totaalbedrag van 2.100 gulden. De overige percelen werden ingezet en opgehoogd door vlasboer Teunis den Hoed uit Dussen voor 650 gulden en Cornelis Janse van Dijk, herbergier te Dussen voor 330 gulden. Echter bij de finale verkoop verscheen daar ineens Antonius Merkx ten tonele die bereid bleek voor de gehele massa de lieve som van 3.800 gulden op tafel te leggen, daarmee de andere deelbiedingen aanzienlijk overtroevend. Onder het toeziend oog van de getuigen Adrianus van Honsewijk en J.H. Stael was de verkoop daarna snel beklonken. Ter financiering sloot Merkx een hypotheek af op de onroerende goederen voor 2.000 gulden bij de heer Allard uit Geertruidenberg.

Van oliemolen tot klompenmakersfabriek

Antonius Merkx, telg uit een oud klompenmakersgeslacht uit Best maar zelf afkomstig uit Ammerzoden, was in 1864 getrouwd met Petronella van der Pluijm uit Hank en als klompenmaker in Dussen actief. Hun huwelijk werd als een van eersten geregistreerd in het RK-trouwregister van de pas kort daarvoor opgerichte parochie van Hank.
Antonius richtte het pand in als klompenfabriek. In 1891 waren er al 13 mannen en 1 jongen werkzaam. In 1911 kwam Antonius te overlijden. Zijn onroerendgoed in Dussen bestaande uit vijf woningen en percelen bouw- en weiland in Dussen en de Zuid-Hollandse Polder werden verkocht. Ook “den deftigen en goed onderhouden inboedel” kwam onder de hamer. Kennelijk had Toon Merkx “best geboerd” in Dussen! Boerderij de Oliemolen werd in 1915 voor afbraak te koop aangeboden (advertentie rechts), waarna op die plek de nieuwe jongensschool met onderwijzerswoning zou verrijzen.
De oudste zoon Adrianus Martinus Merkx (1869-1934) was daarvoor al weggetrokken uit Dussen en stichtte in 1894 in Oud-Beyerland een eigen klompenfabriekje. Van de opbrengst van de erfenis van zijn vader, liet hij in 1912 in Oud-Beyerland 'n compleet nieuwe klompenfabriek bouwen.

Bronnen:

Kadastrale gegevens Gemeente Dussen uit 1830
Krantenarchief Heusdens Nieuwsblad in Streekarchief Heusden
Krantenarchief Koninlijke Bibliotheek Den Haag met zoekopdracht "Oliemolen Dussen"
Salha, motarieel archief Dussen, Toegang 0130, L.J.A. Verberne, 1870, minuutakten: nr 57 van 28-4-1870 en nr 83 van 12-7-1870

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl