Kerkvisitaties in 16de eeuw

Deze teksten zijn beschikbaar gesteld door Erik Hofmans. Ook de latijnse vertalingen zijn van zijn hand.

Kerk- en Kloostervisitaties in het bisdom ‘s-Hertogenbosch uit de 16de eeuw door Dr. TH. GOOSSENS

In: Franssen, F., Th. Goossens, H. van Hapert (red). Bossche bijdragen. Bouwstoffen voor de geschiedenis van het Bisdom ’s-Hertogenbosch. Deel III. Sint Michielsgestel, 1919-1920: pp. 212-252.

Toen Franciscus Sonnius na lang wachten en uitstel eindelijk den 18den November 1562 zijn intocht in Den Bosch gedaan had1, en daarmede feitelijk het Bossche bisdom een begin nam, was een waakzaam oog en een straffe hand zeer van noode om het goede tegen bederf te behoeden, het bedorvene te verbeteren of te verwijderen. Doch ‘hij had een bisdom, maar geen grondgebied, geen inkomsten, geen ondersteuning’2, zoodat, mede tengevolge van de tijdsomstandigheden, den nieuwen bisschop het werk vrijwel onmogelijk werd gemaakt.

Toch hebben die moeilijkheden hem niet afgeschrikt om zijne bisschoppelijke plichten te vervullen, zoo veel en zoo goed hij kon, en reeds eenige dagen na zijne plechtige inleiding, zien wij hem maatregelen nemen om door verschillende steden in zijn bisdom als bisschop erkend te worden. Den 23sten November nl. schreef hij aan Viglius om aanbevelingsbrieven bij den magistraat van Zalt-Bommel, Heusden, Woudrichem, Geertruidenberg en Zevenbergen en voor het geldersch gedeelte van zijn diocees.3 Waarschijnlijk was het plan gemaakt die brieven persoonlijk te doen brengen door zijn Zegelaar en zijn Aartsdiaken, wien ook de taak was opgedragen die streken te bezoeken. Heel toevallig is ons de kennis van die opdracht bewaard gebleven op het schutblad van eene latere visitatie, waarop nl. geschreven staat: Visitatio heusdensis et geertruidimontensis districtuum et civitatum per Sigilliferum et Archidiaconum buscoducenses. 1562. Wij bezitten geene aanwijzigingen, dat deze visitatie ook werkelijk heeft plaats gehad, zoodat dan ook de twee afgevaardigden negen jaar later het voor hun vroegere opdracht bestemde papier gebruikten voor de visitatie, der collegiale kerk te Geertruidenberg, waarvan zij het opschrift thans doorsloegen, maar daarmede ons de plannen voor die eerste visitatie overleverden.

Uit de brieven van Sonnius aan Viglius ab Aytta krijgen wij kennis van een nieuw plan tot visitatie van het noordelijk gedeelte van het bossche bisdom. Na zijne terugkomst uit Leuven, waarheen hij voor den beeldenstorm was gevlucht, schrijft hij (14 Nov. 1568)4, dat hij op bevel van Alva naar Bommel en den Bommelerwaard is gegaan, waar hij overal statig en plechtig ontvangen was.
In Bommel celebreerde hij een pontificale Mis en diende er het Vormsel toe (evenals te Hedel), onder een grooten toeloop van het godvruchtig volk. En dan voegt hij daaraan toe: ‘Ik was van plan alle kerken in die landstreek te bezoeken, indien ik niet door eenige andere, noodzakelijke zaken verhinderd ware.’ Ook toen dus weer een mislukking der gemaakte plannen.

Of Sonnius nog gelegenheid heeft gehad een canonieke visitatie in een deel van zijn bisdom in te stellen, blijkt niet en is ook niet waarschijnlijk In het begin van 1570 immers is hij naar den nieuwen zetel van Antwerpen overgeplaatst5 en werd hij hier opgevolgd door den plebaan der St. Gudulekerk te Brussel, Laurentius Metsius. Terwijl Sonnius slechts hier en daar een klooster of kapittel heeft kunnen visiteeren, was het voor zijn opvolger weggelegd het, toen reeds beter geordende bisdom regelmatig te bezoeken. Doch alvorens daartoe over te gaan, wilde de bisschop eene diocesane synode beleggen, die van 8 tot 10 Mei 1571 in de bossche kathedraal gehouden werd.6 Om de daar genomen besluiten en gegeven voorschriften overal te doen nakomen, heeft de bisschop toen, bijgestaan .door een tweetal kerkelijke waardigheidsbekleeders, een rondreis door het bisdom begonnen, welke ook nu weer aanving in het noord-westelijk deel daarvan, nl. de dekenaten Geertruidenberg en Heusden en eenige plaatsen van den Bommelerwaard.
Was dat slechts toeval of had dat gedeelte het bisschoppelijk toezicht het meest noodig? Het bevestigend antwoord zal wel op de laatste vraag moeten worden gegeven, hoewel voor de andere deelen van het bisdom niet voldoende gegevens uit dezelfde jaren ten dienste staan om met zekerheid een vergelijking daarmede te kunnen maken. Doch de verslagen, die ons van deze visitatie zijn overgebleven, toonen wel, dat een ingrijpen van het bisschoppelijk bestuur op sommige plaatsen hoogst noodzakelijk was.

Uit deze visitatie-verslagen blijkt, dat de werkzaamheden verdeeld werden tusschen twee commissies: de eerste gevormd door den Bisschop, waarschijnlijk met zijn secretaris, de tweede bestaande uit den Zegelaar en den Aartsdiaken van het bisdom, respectievelijk Petrus van Grinsven (naar zijn geboorteplaats ook Petrus van Geffen geheeten) en Gijsbertus Coeverincx.
Deze twee laatsten begonnen hun tocht den 23sten Augustus 1571 te Bokhoven, gingen vervolgens naar Hedikhuizen, Herpt, Oudheusden en Heusden., Van 24 tot 26 Augustus waren zij te Heusden werkzaam, alwaar zij ook den Bisschop troffen,7 die daar waarschijnlijk zijn tocht aanving. Vandaaruit ging weer ieder zijns weegs. Bisschop Metsius ging van Heusden naar Woudrichem over Heesbeen, Genderen, Eethen, Doveren, Gansoijen, Drongelen, Meeuwen, Babiloniënbroek, ‘Dussen, Almkerk, Emmikhoven, Waardhuizen, Uitwijk. De anderen namen de meer noordelijk gelegen parochies, nl. Aalburg, Wijk, Veen, Op Andel, Neer Andel, Giessen, Rijswijk, De Werken, Werkendam en Sleeuwijk. Daarmede was den 29sten Augustus de visitatie van het dekenaat Heusden met zijn 27 parochies afgeloopen. Dan komt het dekenaat Geertruidenberg aan de beurt. Op 31 Augustus en l September zijn alle visitatores samen in Geertruidenberg, waar een onderzoek wordt gedaan bij het kapittel en in het klooster St. Catharina-Daal. Van 2 tot 6 September bezoekt de Bisschop achtereenvolgens Zwaluwe, Zevenbergen, Waspik, Capelle en Waalwijk, alwaar hij ook nog den 7 den September aanwezig is.8 De andere commissie gaat naar Made, Drimmelen, Raamsdonk, ‘s-Gravenmoer en Sprang. Van dit district resten dan nog vier kerken, nl. Baardwijk, Besoijen, Drunen en Loon-op-Zand. Besoijen bezat toentertijd vermoedelijk geen eigen pastoor,9 maar werd vanuit Waalwijk bediend. Zoo is het te verklaren, dat de kerkmeesters en de H. Geestmeesters van Besoijen door den Bisschop gehoord worden te Waalwijk. Loon op Zand is hoogst waarschijnlijk door den Zegelbewaarder en den Aartsdiaken bezocht. Den 4den September waren dezen te ’s-Gravenmoer en den 5den te Sprang, doch op het blad, waarop de visitatie van Sprang geschreven is, staat nog het einde van de visitatie eener andere parochie, zonder dat daaruit de naam daarvan blijkt. Gezien echter de reisroute der commissarissen is dat wel buiten twijfel Loon op Zand (oudtijds Venloon geheeten) geweest. Dan blijven nog alleen Drunen en Baardwijk over, waarvan geene verslagen aanwezig zijn. Van uit Waalwijk waren die parochies door den Bisschop gemakkelijk te bereiken, maar dat deze daar niet heeft vertoefd, volgt uit het feit, dat hij den 8sten September, daags na zijn verblijf te Waalwijk, te Brakel is, een dorp ten westen van Woudrichem. En daar moet hij daarenboven reeds vroeg in den morgen geweest zijn, omdat dienzelfden dag ook nog Zuilichem, Nieuwaal en Gameren bezocht worden. Met zekerheid kan men dus zeggen, dat bij die gelegenheid Drunen en Baard wijk buiten de visitatie zijn gevallen. De genoemde dorpen Zuilichem, Nieuwaal en Gameren lagen in het dekenaat Bommel, doch het schijnt niet de bedoeling te zijn geweest dat geheele dekenaat te visiteeren. Zalt-Bommel was blijkbaar het eenige doel van die reis, waar dan ook den 9den September de collegiale kerk en twee kloosters hét bisschoppelijk bezoek ontvangen.

Den Zegelaar met den Aartsdiaken vinden wij van uit Sprang (5 September) den dag daarna te Poederoijen en den 7den September te Brakel, Zuilichem, Nieuwaal en Gameren. Zij bezoeken dus dezelfde kerken als de Bisschop den daarop volgenden dag. Van beide visitaties zijn aanteekeningen bewaard gebleven, die, hoewel in sommige punten hetzelfde bevattend, toch genoeg verschillen opleveren om ze achter elkander te laten afdrukken. Wel merkwaardig is die dubbele visitatie van die paar dorpen, doch de visitatores hebben op hun tocht naar Zalt-Bommel ongetwijfeld hun tijd nuttig willen besteden met in de dorpen, waardoor zij reisden, ook een onderzoek in te stellen.

Dat Zalt-Bommel afzonderlijk werd bezocht, vindt zijn reden wellicht hierin, dat daar misbruiken en misstanden bestonden zoowel bij de kanunniken als bij de kloosterlingen, waarvoor eene bisschoppelijke visitatie zeer gewenscht was. Mogelijk heeft Alva den Bisschop daartoe ook aangespoord, gelijk hij b. v. hem ook de visitatie van het klooster Hoydonk en dat van Binderen opdroeg10 en even gelijk hij ook in Culenborch de hoognoodige visitatie deed houden.11 Een bepaalde vragenlijst is voor deze visitaties niet opgesteld worden. Toch is overal wel een zelfde volgorde op te merken, hoewel het eene verslag veel uitgebreider en vollediger is dan het andere. Eerst wordt de kerk bezocht; altaren, tabernakel en doopvont nagezien. Dan wordt de pastoor gehoord en de beneficies en officies opgeteekend met hunne inkomsten en verplichtingen, alsmede de collatoren daarvan en de rectoren. Vooral wordt zorgvuldig nagegaan, of en hoe aan de verplichtingen voldaan wordt. Vervolgens komen de kerkmeesters en de H. Geestmeesters aan de beurt en telkens wordt hun bevolen binnen één maand of zes weken rekening en verantwoording te doen van het beheer over de hun toevertrouwde goederen. Dat gebruik, tot dan toe vrijwel verwaarloosd, gelijk blijkt uit den telkens herhaalden last om daaraan te voldoen, was op bijzondere wijze nog ingescherpt in de diocesane synode, waar de plicht werd opgelegd telken jare de rekening af te leggen voor den deken of minstens voor den plaatselijken pastoor.12 Ook de koster wordt ondervraagd en er wordt onderzocht, of hij getonsureerd is, of hij gehuwd is, of hij tijdens de H. Diensten steeds het superplie draagt, en of hij de hem, als schoolmeester, toevertrouwde jeugd behoorlijk onderwijst, vooral in den zang. Zooals van zelf spreekt wordt ook nagegaan, of de pastoors en beneficianten in hun leven een voorbeeld zijn voor de geloovigen, wat op vele plaatsen niet het geval blijkt te zijn geweest. Gewoonlijk sluit het onderzoek met bemerkingen over publieke misbruiken en openbare zondaars (overspel, bloedschande, godslastering, woeker13) en ketters, welke laatsten in dien tijd blijkbaar nog zeer gering in aantal waren in die streken.

Dat is in hoofdzaak de inhoud dezer visitatie, die de Bisschop in zijn pas-gehouden synode reeds had aangekondigd14 en waarvan het hoofddoel was de bepalingen dier synode ook door te voeren en te doen onderhouden. Daarin is dan ook altijd de reden te vinden van de gegeven bevelen en de gemaakte aanteekeningen.
Zoowel Coppens als Schutjes hebben deze visitatie-verslagen voor hun werk gebruikt, maar toch zal de uitgave in extenso niet zonder nut zijn. Eerstens omdat de aanhalingen niet altijd nauwkeurig blijken te zijn, maar vooral omdat de genoemde schrijvers slechts datgene hebben overgenomen, wat hun voor hun doel goed dacht, en dat waren slechts de namen en feiten: het geraamte van wat wij onder geschiedenis moeten verstaan. De vele gegevens, die ons een blik gunnen in het toenmalige maatschappelijk leven, zoowel in godsdienstig als zedelijk opzicht, lieten zij ongebruikt, en toch hebben deze voor ons ook een zeer bijzondere waarde. Het is de bedoeling van deze publicatie om ook die tot hun recht te doen komen. Het is dus een bronnen-publicatie. Later is er wellicht gelegenheid om met behulp van deze en andere stukken een beeld te ontwerpen van ons diocees in de tweede helft der 16de eeuw. Om echter geen oorzaak te zijn, dat de lezer zich een eenzijdig oordeel daarover zou vormen, wil ik hem hier waarschuwen met de woorden, die Franciscus Eustachius Andellius, pastoor van Genderen, schreef in 1572 in een verslag van de dekenale visitatie: ‘tantum defectus eaque quae indigent correctione transcribi curavi’, ‘alleen de tekortkomingen en dat wat verbetering vereischt, heb ik op laten schrijven’. Het vele goede, dat er was, wordt dikwijls stilzwijgend voorbijgegaan, als vanzelf sprekend.

Het handschrift, berustend in het bisschoppelijk archief te ’s-Hertogenbosch, bestaat uit verschillende losse stukken, die, blijkens de doorloopende paginering, tot een register zijn samengevoegd geweest.15 Later (in de 19de eeuw?) is dat weer uit elkander’ genomen en toen zijn verschillende gedeelten van hunne plaats geraakt, omdat men toen eene alphabetische ordening naar de plaatsen heeft willen tot stand brengen, natuurlijk geheel tegen den aard der archiefstukken zelve. Zooveel mogelijk zijn zij thans weer in hunnen ouden vorm en volgorde bijeen gebracht. De visitatie van het kapittel te Heusden, die plaats heeft gehad, is echter reeds lang verdwenen, want noch Coppens noch Schutjes maken er melding van, en eveneens een gedeelte van die der kerk te Loon op Zand, zooals boven (blz. 215) verondersteld is.

Van de visitaties, door Petrus van Geffen en Gijsbertus Coeverincx gedaan en door den laatste geschreven, schijnt geen net gemaakt te zijn: slechts de minute is voorhanden, en gelijk bij meer handschriften van dezen het geval is16, is deze op vele plaatsen slecht leesbaar en vol bijvoegingen en doorhalingen, terwijl hij dikwijls heel persoonlijke afkortingen en teekens gebruikt, die slechts door vergelijking met andere gedeelten waren op te lossen, soms ook niet te ontcijferen bleken. Zoo goed mogelijk is er een geheel van gemaakt. Wat op den rand stond en niet duidelijk in den tekst gebracht kon worden, is als noot opgenomen, terwijl overigens alles zoo getrouw mogelijk is weergegeven, ook daar weer de schrijver midden in een zin of zelfs midden in een woord zijn aanteekeningen afbreekt.

Noten:

1) Th. Goossens, Franciscus Sonnius in de pamfletten, (’s-Hertogenbosch, 1917), blz. 40 vlg.
2) Th. Goossens, a. w., blz. 43.
3) P. F. X. de Ram, Francisci Sonnii ad Viglium Zuichemum epistolae, (Bruxellis, 1850), p. 80.
4) P. F. X. de Ram, o. c., p. 109 sq.
5) Th. Goossens, a. w., blz. 136.
6) De besluiten, daar genomen, verschenen zeer spoedig daarna, gedrukt bij Jan van Turnhout, Statuta primae synodi dioecesanae Buscoducensis Anno Domint M. D. LXXI Mensis veto Maij die octavo et duobus seqaentibus celebratae. Praesidente in ea Reverendissimo Domino D. Laucentio Metsio. H. Episcopo Buscoducensi. (Buscoducis, M. D. LXXX.).
7) Analecta Gijsberti Coeverincx, pars II, bewerkt door fr. G. v. d. Eisen, Ord. Praem. en fr. W. Hoevenaars, Ord. Praem. z. j. n. pl. [’s Bosch, 1905]. p. 382.
8) Analecta Gijsberti Coeverincx, II, o. c., p. 300.
9) L. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch, III, 260.
10) Analecta Gijsberti Coeverincx, pars II, o. c., p. 309, 417.
11) Verslagen van kerkvisttatiën in het bisdom Utrecht uit de 16de eeuw, uitgegeven door wijlen Mr. F. A..L. ridder van Rappard en Mr. S. Muller Fz. (Werken Hist. Genootschap te Utrecht, 3e serie, no. 29, Amsterdam 1911), blz. XVII, 113, 184.
12) Statuta primae synodi, o. c., p. 93.
13) Statuta primae synodi, o. c., p. 80.
14) Statuta primae synodi, o. c., p. 54.
15) Ook andere documenten, tot de visitatie behoorende, als b. v. een request van den koster van Capelle zijn in dien bundel opgenomen. Bij de respectievelijke plaatsen zullen we dergelijke stukken als bijlagen geven.
16) Analecta Gijsberti Coeverincx, pars II, o.c., p. V-VI.

Dussen

Eodem die, anno ac mense [27 augustus 1571] visitata est ecclesia de Dussen per eundem reverendissimum Dominum prescriptum, hora quarta post meridiem. In primis sacramentalia sunt medeocriter conservata. Deinde sunt quatuor altaria, quorum unum non est consecratum Est unum officium B Marie, quod habet duas missas, sunt duo1).
Preterea est una fraternitas D Anne, Catharine et Barbare, que habet certos redditus et mandatum est custodi, ut ipse curet, ut exhibeat nobis infra sex septimanas redditus et computum bona specificatione.
Est una missa S Crucis, pro qua fundati sunt quatuor floreni, sed illa missa celebratur in castro aut alio in loco.
Dominus Nicolaus Jacobi, pastor in Dussen2), dicit, quod custos sit secretarius et caupo Editui non faciunt computum singulus annis neque fecerunt a sex annis Magistri S Spiritus faciunt computum, sed possunt melius administrare.
Est Guilhelmus Guilhelmi adulter, habens uxorem in Huesden, et vivit hic cum quadam concubina.
Est quidam Godefridus de Blockmaker qui vivit in fornicatione cum quadam Catharina. Dicit esse quosdam, qui egrediuntur ante finitum sacrum.
Mandatum est pastori, ut renovet librum animadversariorum3) et ut observet, ne plures susceptores quam duo recipiantur.
Nicolaus Petri dicit, quod schole non bene dirigantur et quod custos aperiat tabernam. Etiam dicit de Guilhelmo Guilhelmi et de Godefrido.
Cornelius Theodori dicit, quod custos nimis est impeditüs secularibus negotiis et quod eo minus res ecclesiasticas curet et observet. Idem confirmat, quod dictus Guilhelmus magno cum aliorum offendiculo et scandalo in adulterio vivat.
Idem asseverat et dicit, quod editui pro arbitrio rationes et computum reddant et differunt quandiu ipsi velint.
Idem Antonius Joannis dicit de custode qui supra alii dixerunt; idem dicit de Guilhelmo et Godefrido.
Cornelius Joannis, scabinus et rector mense S. Spiritus, custodem propter eadem crimina [zin is niet afgemaakt].
Custos accusat dictum Guilhelmum ut supra et fecit professionem fidei. Injunctum est custodi, ut vel custodiam relinquat vel desinat aperire tabernam.
Domina de Dussen dicit, quod quidam Cornelius Theodorici occupat domum custodis. Et quidam Leonius Potters occupat tria jugera terre pertinentia ad ecclesiam.

Noten:

1) De volgende regel begint in het hs met Philippum is vervolgens open gelaten terwijl bijna op het einde daarvan Marie is geschreven Wellicht moet achter duo volgen officia waarvan de genoemde heiligen dan de patronen kunnen zijn.
2) In het hs staat Drussen.
3) Lees anniversatorum

Dussen

Op dezelfde dag, jaar en maand [27 augustus 1571] is de kerk van Dussen om vier uur ’s middags gevisiteerd door dezelfde eerder genoemde zeereerwaarde Heer. Om te beginnen zijn de sacramentaliën middelmatig onderhouden. Vervolgens zijn er vier altaren, waarvan er een niet is gewijd. Er is een officie voor de gezegende Maria met twee missen, er zijn twee...
Verder is er een broederschap van de Vrouwen Anna, Catharina en Barbara met vastgestelde inkomsten, en aan de koster is opgedragen dat hij er zelf voor moet zorgen dat hij ons binnen zes weken de inkomsten en de rekening met een goede specificatie levert.
Er is een mis van het Heilig Kruis, waarvoor vier guldens zijn bestemd, maar die mis wordt opgedragen in het kasteel of een andere plaats.
Heer Nicolaas Jacobs, pastoor in Dussen, zegt dat de koster (dorps)secretaris en kroegbaas is. De kerkmeesters maken geen rekening op voor de afzonderlijke jaren en hebben dat sinds zes jaar niet gedaan. De Meesters van de Heilige Geest maken een rekening op, maar kunnen beter administreren.
Willem Willems is een echtbreker, met een echtgenote in Heusden, en hij leeft hier met een of andere bijzit.
Er is een zekere Godfried de Blockmaker, die in ontucht leeft met een zekere Catharina. Hij zegt dat er mensen zijn die voor het einde van de mis naar buiten gaan.
De pastoor is opgedragen om het boek van de jaarlijkse herdenkingsdagen te herstellen en erop toe te zien dat niet meer dan twee doopheffers worden toegestaan.
Nicolaas Pieters zegt dat de scholen niet goed worden geleid en dat de koster een kroeg houdt. Ook spreekt hij over Willem Willems en over Godfried.
Cornelius Diederiks zegt dat de koster te veel bezig is met wereldlijke bezigheden en dat hij des te minder oog en zorg heeft voor kerkelijke zaken. Evenzo bevestigt hij dat genoemde Willem tot veel aanstoot en schandaal van anderen in echtbreuk leeft.
Evenzo verzekert en zegt hij dat de kerkmeesters naar willekeur rekening en verantwoording aflggen en dat uitstellen zolang ze zelf willen.
Anton Jansens zegt hetzelfde over de koster als wat anderen hiervoor hebben gezegd; hij zegt hetzelfde over Willem en Godfried.
Cornelis Jansens, schout en bestuurder van de tafel van de Heilige Geest [beschuldigt] de koster van dezelfde misdaden.
De koster beschuldigt de genoemde Willem zoals hiervoor en heeft een geloofsbelijdenis gedaan. De koster is opgelegd dat hij of zijn ambt opgeeft of ophoudt een kroeg te houden.
De Vrouwe van Dussen zegt dat een zekere Cornelis Diederiks het huis van de koster in bezit houdt. En een zekere Leonius Potters houdt drie morgen land die aan de kerk toebehoren, in bezit.

Kerk- en Kloostervisitaties in het bisdom ’s-Hertogenbosch uit de 16de eeuw door Dr TH. GOOSSENS

(Vervolg van Dl. V, blz. 167).
Dekenale visitatie in het district Heusden in 1572.

In: Franssen, F., Th. Goossens, H. van Hapert (red). Bossche bijdragen. Bouwstoffen voor de geschiedenis van het Bisdom ‘s-Hertogenbosch. Sint Michielsgestel, 1923-1924. 106-128.

In aansluiting aan de visitatie, welke bisschop Metsius met zijne helpers in het najaar van 1571 in het noordwestelijk deel van zijn bisdom, nl. in de dekenaten Heusden, St Geertruidenberg en Zalt-Bommel heeft gedaan, kan hier volgen de visitatie, welke een klein jaar later op zijn last in ongeveer dezelfde plaatsen gehouden werd door den pastoor van Eethen en deken van het dekenaat Heusden, Henricus Christiaansen van Gestel, daarin bijgestaan door den pastoor van Genderen, Franciscus Eustachius van Andel, als zijn secretaris.

Wij hebben hier voor ons het resultaat van een dekenale visitatie, die, overeenkomstig de eerste synode van ’s-Hertogenbosch, elk jaar door den aartspriester in zijn district moest worden gehouden.
In caput IV van de afdeeling, welke handelt over de aartspriesters en hun district, somt de Bossche synode op, wat de taak der Dekens bij dergelijke visitatie zijn zal.1 ‘De aartspriesters of dekens’, zoo lezen we daar, ‘moeten elk jaar in onzen naam volgens de hun te geven instructie, met een secretaris, of tenminste met den een of anderen priester, alle parochies, die hun zijn toevertrouwd, bezoeken, en tevens de ziekenhuizen, kapellen en broederschappen. Daarbij moeten zij nauwkeurig navraag doen naar het leven, geloof en zeden van de pastoors, kapelaans, kosters, schoolmeesters, kerkmeesters en H. Geestmeesters en van de overige inwoners.
Tevens moeten zij acht geven, of op loffelijke wijze voldaan wordt aan de godvruchtige fundaties, aalmoezen- en lasten der kerkelijke beneficies en officies, en eveneens of de kerkgebouwen herstelling noodig hebben en de kerkhoven goed zijn afgesloten. Ook mogen zij niet overslaan een onderzoek te doen naar de sacramentaliën, de kerksieraden en de scholen. Ten slotte moeten zij ook toezien, of de bepalingen der concilies, zoowel van het algemeen en het provinciaal, als van ons diocesaan, goed ten uitvoer gelegd worden en door de menschen worden nageleefd. Wij bevelen daarbij aan de Aartspriesters, dat zij, overeenkomstig de bepaling van het concilie van Trente, ons van hunne visitatie en van de bevonden gebreken verslag moeten uitbrengen en binnen de maand hunne opmerkingen en alle stukken aan ons moeten opzenden.’

Na kennis genomen te hebben van deze minutieuze verordeningen zou men mogen verwachten, dat het verslag der visitatie, volgens dat plan ingesteld, ons een tamelijk gedetailleerd en nauwkeurig beeld zou geven van de parochies, die door den Aartspriester met zijn secretaris bezocht zijn. Dat is echter niet het geval. In een kort briefje, dat aan het verslag voorafgaat, werd den Bisschop medegedeeld, dat alles volgens de opgave, met zorg was nagegaan en opgeteekend, maar dat het wel erg uitvoerig was geworden en daarenboven de Bisschop in dien ongelukkigen en woeligen tijd toch al zoo veel zorgen aan zijn hoofd had; waarom dus alleen dat in het verslag was opgenomen, wat verbeterd diende worden. Over de rest kon de Bisschop, indien hij het noodig vond, verdere inlichtingen krijgen.

De een of andere lezer zal wellicht dit een eigenaardige uitvoering vinden van de taak, die den Aartspriester volgens 108 de synodale bepalingen was opgelegd. Maar om het gevaar te ontgaan van een onbillijk oordeel over hem te vellen, moet men zich toch even indenken in de omstandigheden, waaronder de visitatores moesten werken. Een sobere, maar veelzeggende inlichting daarover verschaft het slot van het verslag, waar de pastoor van Genderen aan het woord is, aan wien als secretaris de redactie zal zijn toevertrouwd.
Daar lezen wij, dat de parochiekerken van Eethen en van Genderen, alsmede de kapel te Drongelen en de twee kapellen te Elshout2 nog niet bezocht zijn, omdat zulks niet gevoegelijk kon geschieden ‘propter subortos a pyratis geusianis tumultus.’

Geheel tegen hun opzet en bedoeling hadden de Watergeuzen den lsten April 1572 het onverdedigde Den Briel weten te verrassen. Aanvankelijk van plan weer af te trekken na de plundering van kerk en klooster, besloot men toch de stad in handen te houden, waarmede een vast uitgangspunt gegeven werd voor een volksopstand, waarvoor echter Oranje op dat oogenblik den tijd nog niet gekomen achtte. Desondanks en ondanks het snelle optreden der Spanjaarden, wisten Lumey en zijn Geuzen zich in Den Briel en Voorne te handhaven, en onderwijl werd de tijd doorgebracht met uitspattingen van allerlei aard, en wanneer de gelegenheid gunstig was met het maken van strooptochten langs Oude en Nieuwe Maas, waarbij het in de eerste plaats op geestelijkheid en op kerkelijk goed gemunt was.3 ‘Papen, monnycken ende andere papistische schelmen’, gelijk Treslong schreef, waren de welkome buit der Geuzen. In de tweede helft van Mei 1572 maakten zij de naaste omgeving van Heusden onveilig, en het waren juist de standplaatsen der twee visitatoren, Eethen en Genderen, die het grootste gevaar liepen.

Blijkens de onderteekening van den brief van den Deken, had deze een toevlucht gezocht binnen de muren van Heusden, waar hij veilig was tegen de moordplannen der piraten, die zich reeds aan den pastoor van Helvoirt, Hendrik Boogaard, hadden vergrepen en binnen eenige weken hun onmenschelijke, beestachtige wreedheid zouden botvieren aan de Gorcumsche martelaren.
Het moet ons dus niet verwonderen, dat die omstandigheden : een vreemde verblijfplaats, de angstige onzekerheid, wat er van zijn parochie zou worden, den Deken lust noch tijd lieten om lange verslagen te gaan zitten schrijven, terwijl andere zorgen hem als het ware bestormden. Nu, in de stille rust der studeerkamer kunnen wij het betreuren, dat hij ons niet omstandiger zijn bevindingen heeft medegedeeld, doch in plaats van hem hard te vallen, moeten wij hem dankbaar zijn, dat zijn verslag ons toch een goed inzicht geeft van den godsdienstigen toestand van het land van Heusden en Altena in dat critieke jaar 1572.

Gelijk bij alle dergelijke visitaties moet voorop worden gesteld, dat geen volledig beeld kan worden verwacht van het geestelijk leven eener parochie; daarvoor is dikwijls het bezoek te vluchtig, het onderzoek niet genoeg diepgaand. Daarenboven komt de schaduwkant vaak te veel naar voren, omdat juist het verkeerde in het oog springt en daarop gelet wordt, terwijl het goede, het gewone mag men zeggen, als van zelf sprekend geen vermelding vindt. In den brief aan bisschop Metsius vestigt de visitator daarop zelf de aandacht: hij waarschuwt uitdrukkelijk, dat slechts de te-kort-komingen en de gebreken zijn opgeteekend; slechts dat wat verbetering noodig had, deelt hij aan den bisschop mede, opdat deze de daarvoor noodige maatregelen kunne nemen. Onvolledig, eenzijdig en tot op zekere hoogte misschien oppervlakkig is dus hetgeen men hier te lezen krijgt. Doch dat neemt niet weg, dat datgene wat in het verslag wordt medegedeeld, gecombineerd met hetgeen er niet in wordt gezegd, ons in staat stelt eenige conclusies te trekken.

Allereerst valt het op, dat er geen melding wordt gemaakt van ketters. Alleen in Werkendam wordt iemand vermeld, die om zijn Geus-zijn verbannen is. In een paar andere plaatsen, Doveren, Neerael en Worcum, blijken eenige personen te wonen, die hun kerkelijke plichten niet vervullen, doch dat behoeft nog niet een gevolg te zijn van een andere geloofsopvatting. Men mag dus aannemen, dat in 1572 de bewoners van die streken voor dé overgroote meerderheid, of liever in totaal nog katholiek waren. En toch staat vast, dat reeds in de eerstvolgende jaren het Protestantisme er vasten voet heeft gekregen en geheele dorpen van het Katholicisme zijn afgevallen. Hoe dat mogelijk is geweest, kan men voor een deel ook uit deze visitatie lezen.

De algemeene indruk, die deze visitatie geeft, is dat er geen diep geloofsleven in deze plaatsen meer bloeide. Het sterkst komt dat m.i. wel tot uiting in den vervallen toestand, waarin vele kerken en pastoriën blijken te verkeeren, in de weinige zorg, waarmede kerkmeubelen en altaarparamenten worden onderhouden.
Een volk, dat geen offers weet te brengen voor zijn eeredienst en kerkgebouwen, zal ook geen offers voor zijn geloof over hebben, wanneer de belijdenis daarvan met gevaren gepaard gaat.
Op niet minder dan vijftien van de vijf-en-twintig bezochte plaatsen moet bevel gegeven worden herstellingen aan te brengen aan torens en kerken, pastoriën en kosterswoningen. In Bokhoven en Weerthuysen blijkt het doopwater vol wormen te zijn. Te Dussen zijn de alben en kazuifels gescheurd, te Meeuwen ontbreken de altaarparamenten, te Emmichoven is er niets, wat geen herstel en verbetering noodig heeft. De raad wordt gegeven om in deze laatste plaats alsmede te Weerthuysen de parochie op te heffen: verbetering of herstel schijnt dus zelfs niet meer mogelijk te zijn geweest.

Over het algemeen gelden de ernstige klachten die plaatsen en streken, waar de Hervorming later het gemakkelijkst en het diepst wortel heeft geschoten. Het is wel niet gewaagd, tusschen die twee feiten een oorzakelijk verband te leggen.
Het kan niet anders, of ook het leven en voorbeeld der herders zal daarbij van grooten invloed zijn geweest. Echter alleen over den pastoor van Sleeuwijk komen zware klachten tot uiting. Toen de visitators daar kwamen, bevonden zij, dat de pastoor dronken in de herberg zat. Zonder eenige aanstelling of onderzoek was hij op goed geluk het pastoraat komen waarnemen. Men kon niet te weten komen, vanwaar hij kwam of onder wiens jurisdictie hij stond; zelfs zijn naam was aan den Deken onbekend. Is het te verwonderen, dat bij zulk een leiding en voorgang de gemeente niet standvastig bleef, toen de storm der reformatie opstak?

De legende door Jacobus van Oudenhoven in de wereld gebracht en door Schutjes nog eens extra aangedikt, alsof de pastoor van Genderen, Franciscus Eustachius van Andel, die bij deze visitatie van zoo grooten ijver blijk gaf, eenige jaren later zou zijn afgevallen en daarna zelfs als predikant in zijn voormalig kerspel zou zijn opgetreden4, is in het eerste deel van dit tijdschrift door J. v. d. Hammen Nicz. en pastoor A. Karthon5 op haar geschiedkundige waarde onderzocht en volkomen onjuist bevonden.
Er heeft hier een verwisseling plaats gehad met zijn broer Jan van Andel, die op verschillende plaatsen als predikant is werkzaam geweest. Vermoedelijk is deze te Doveren overleden. Ten gevolge der legende werd in het begin der 19de eeuw (?) zijn grafzerk naar Genderen overgebracht, waaruit dan later weer een nieuw bewijs voor zijn pastoraat te Genderen kon worden gemaakt.6

Noten:

1) Statuta primae synodi dioecesanae Buscoducensis Anno Domini M.D.LXXI. Mensis verö Maji die octavo et duobas sequentibus celebratae. Buscoducis, 1571, p. 67.
2) NI. de kapel van O. L. Vrouw te Garsweide en van ‘de H. Agatha. L. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ‘s-Hertogenbosch, dl. 5, blz. 461.
3) Vgl. R. Fruin, Verspreide Geschriften, dl. 2 (1900), blz. 289.
4) L. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ‘s-Hertogenbosch, dl. 3, blz. 720.
5) Bossche Bijdragen, dl. l (1917—1918) blz. 71—78, en 225—238.
6 ) Bossche Bijdragen, dl. l, blz. 234 vlg.

Visitatio ecclesiarum decanatus huesdensis, facta a D. Henrico Christiano Gestellio, pastore ethensi et archipresbitero etc., et Francisco Eustachio Andellio, presbitero, pastore genderensi, tanquam predicti archipresbiteri notario etc.
S.P.
Reverendissime in Christo pater.
Visitavi juxta informationem mihi transmissam, sigillatimque omnia perscribi jussi: sed quoniam prolixe scripta sunt, atque Vestra Paternitas multis praesentiis hoc calamitoso et tumultuoso tempore distrahitur negotiis, itaque tantum defectus eaque quae indigent correctione transcribi curavi, reliqua, si opus fuerit, latius declaraturus. Vale in Christo, optime pater. Ex Huesden XVII Junii anno M.D.LXXII.
V. P. deditissimus servus
Henricus Christianus Gestellius.

Dussen

Visitata est ecclesia XVIII Maji.
Altare S. Sebastiani non consecratum.
Albae et casulae cum antependiis lacerae jussae sunt renovari.
Porta turrina rimis foraminibusque plaena jussa est refici.
Tectum templi pluviae pervium, ut tegatur et reparetur injunctum.
Magistri fabricae, rationem dati et accepti et registrum hactenus neglecta moniti sunt, ut faciant infra bimestre, et vigilantiores sint in admonendis debitis.
Custos est tabernarius.
Godefridus Calopodiarius illegitime vivit cum quadam concubina, nomine Catharina.
Guilhelmus Lepper divortio facto cum uxore alteri adhaeret.
D. Joannes de Mechlinia professionem fidei me monitore fecit.
Idem examinatus et admissus est ad pueros instruendos et confessiones requirente pastore audiendas.
Nondum comitantur duo, cum Venerabile Sacramentum Eucharistiae ad aegrotos defertur, quare admoniti sunt, ut curent eum morem introduci.
Conqueruntur mamburini, quod- rarius vigiliae decantentur.
Magistri mensae S. Spiritus rationem quidem fecere, sed non sine restantiis, quibus est mandatum, ut registrum hactenus non paratum conficiant.
Conductus est Bruno Custos pro decimo denario ad exigendas restantias et persolvendas eas ante festum Paschae, sed extraordinariis suborientibus
difficultatibus consulet Pastorem, Dominum temporalem atque aedituos, qui illi consilio et auxilio erunt.
Dominus temporalis ejusque uxor conqueruntur alia ecclesiae bona esse perdita, quare rogati sunt, ut eorundem registrum Vestrae Paternitati transmittant.
Visitatie van de kerken van het dekenaat Heusden, verricht door de Heer Hendricus, priester Christiaans van Gestel, pastoor van Eethen en aartspriester etc., en Franciscus Eustachius van Andel, priester, pastoor van Genderen, tevens secretaris van de voornoemde aartspriester etc.
S.P. (?)
Eerwaarde vader in Christus.

Ik heb gevisiteerd overeenkomstig de mij gegeven opdracht, en ik heb alles nauwkeurig laten opschrijven: maar aangezien de teksten omvangrijk zijn, en Uwe Vaderlijkheid wordt afgeleid door de vele actuele bezigheden in deze rampzalige en tumultueuze tijd, heb ik daarom slechts tekortkomingen en zaken die herstel vereisen laten overschrijven, terwijl ik de overige zaken desgewenst uitvoeriger zal uiteenzetten. Gegroet in Christus, voortreffelijke vader. Uit Heusden, 17 juni in het jaar 1572.
Van Uwe Vader de meest toegewijde dienaar
Henricus Christianus van Gestel.

Dussen

De kerk is gevisiteerd op 18 mei [1572].
Het altaar van de H. Sebastiaan is niet gewijd.
Opdracht is gegeven de gescheurde alben en kazuifels samen met de voorhangsels te herstellen.
Opdracht is gegeven de torenpoort die vol met scheuren en gaten zit, te repareren.
Het dak van de kerk, dat lekt, moet gedekt en waterdicht gerepareerd worden.
De meesters van de (kerk)fabriek zijn gemaand om binnen twee maanden rekenschap af te leggen van de uitgaven en ontvangsten en een register te maken, wat tot nu toe verwaarloosd is, en om waakzamer te zijn bij het aansporen tot het vervullen van verplichtingen.
De koster is kroeghouder.
Godfried Calopodiarius [de Blockmaker] leeft onwettig met een of andere bijzit, genaamd Catharina.
Willem Lepper [=Willems Willems?] houdt het na een scheiding met de echtgenote van een ander.
De heer Jan van Mechelen heeft op mijn aansporing geloofsbelijdenis gedaan.
Hij is tevens ondervraagd en toegelaten om kinderen te onderwijzen en om op verzoek van de pastoor biechten te horen.
Nog niet sluiten zich twee mensen aan, wanneer het Heilig Sacrament van de Eucharistie tot de zieken wordt gebracht, en daarom zijn zij gemaand ervoor te zorgen dat die gewoonte wordt ingevoerd.
De kerkvoogden klagen, dat de waken zelden worden gezongen.
De meesters van de tafel van de Heilige Geest hebben weliswaar verantwoording afgelegd, maar niet zonder verzet, en aan hen is opgedragen om het register dat nog niet gereed is, af te maken.
Bruno Koster is voor een tiende denarie ingehuurd om de resterende zaken uit te voeren en op te lossen voor het Paasfeest, maar als zich buitengewone moeilijkheden voordoen, moet hij de pastoor, de wereldlijke Heer en de kerkvoogden raadplegen, die hem met raad en daad zullen bijstaan.
De wereldlijke Heer en zijn echtgenote klagen dat andere goederen van de kerk verloren zijn, en daarom is hen gevraagd om hun register over te dragen aan Uwe Vaderlijkheid.

Deze teksten zijn beschikbaar gesteld door Erik Hofmans. Ook de latijnse vertalingen zijn van zijn hand.

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl