Rooms-katholiek Kerkkoor Sint Ceacilia in Dussen
Rond 1870 was in de rooms-katholieke parochie van Dussen een zangkoor actief want op St. Caeciliadag, 22 November 1870, werd door pastoor A.L. van der Heijden een reglement voor het zangkoor opgesteld. Het koor had echter al een oudere herkomst want eerste voorzanger van het koor, de latere gemeente-secretaris L. Schneider, was al lid vanaf 1850. In 1873 bestond het koor, naast de L. Schneider uit: H. van der Velden, de touwslager aan de Zandpad - tweede voorzanger, C. Francois - organist, J.H. Stael, H. C. van Dijk, G. Verhoeven. L.M. Schoenmakers, A.F. Kuijpers, W. Verbunt en J. van Dinteren. Hun gezang werd vanaf 1856 begeleid door een kerkorgel. Waarschijnlijk was Cornelis Jacobus Francois al vanaf die tijd organist. In 1865 was hij dat ook nog want als hij bij een geboorteaangifte als getuige optreed, laat hij als beroep organist aantekenen. De pastoor stond aan het hoofd van het koor.
Het zingen was niet primair bedoeld ter ontspanning. De koorleden hadden, als oprechte navolgers van hun patrones Caecilia, in de zang geen ander inzicht als God te loven en de gelovigen te stichten. Tijdens godsdienstoefeningen werden uitsluitend Latijnse gezangen uitgevoerd, behalve op dagen van boetvaardigheid zoals bij begrafenissen, dan werd ook Gregoriaans gezongen. Het lidmaatschap was voorbehouden aan mannen wier zangtalent en christelijk gedrag boven alle twijfel verheven was. Het zangtalent van aspirant-koorleden werd beoordeeld door de vier voorzangers in samenspraak met de organist. Bij gebleken geschiktheid was men vijf gulden entreegeld verschuldigd, te betalen in twee termijnen op de eerstvolgende St. Caeciliafeesten, waarna men een sleutel van de koordeur ontving waarvoor overigens wel 50 cent borg neergeteld moest worden.
De koorregels bevatten ook een aantal opmerkelijk artikelen. Zo diende men bij huwelijk de medekoorleden reglementair op een kwart-ton bier te trakteren. Van oktober tot en met maart werd er elke woensdagavond gerepeteerd. In het voorjaar en de zomer oefende men slechts één keer per maand, op de eerste zondag van de maand na het Lof. Daarbij werd de keel gesmeerd met een halve liter bier beschikbaar gesteld "uit de douceur des Pastoors, zoover het reikt". De boeteclausules voor in gebreke blijvende koorleden waren legio, maar daar stond tegenover dat men op of omtrent het St Caeciliafeest, samen met de pastoor, kapelaan en kerk- en gadermeesters (inner van kerkbelasting, de halfjaarlijkse gezinscollecte of -bijdrage), mocht aanschuiven bij de teerdagen die maar liefst twee of soms zelfs drie - wanneer de middelen dit toelaten - hele dagen omspanden, 'te houden in een afgehuurde collegiekamer van een plaatselijke herberg', volgens het reglement. Die plaatselijke herberg was een aantal keren het Wapen van Dussen aan de Putten, maar de teerdagen zullen ook wel elders gevierd zijn.
De pastoor hield tijdens de feestdagen alles nauwlettend in de gaten. Zo deed hij de bestellingen zelf en waren danspartijen en kaartspelen op het feest niet toegestaan. Vrouwen al helemaal niet en om elf uur werden de "jongelui" geacht huiswaarts te keren. Het St. Caeciliafeest (22 november) als datum voor de feestelijkheden lag voor de hand met de H. Caecilia als patrones van: kerkmuziek, muzikanten, zangers, instrumentenmakers, orgelbouwers en dichters. In de kerk aan De Sluis stond ook een heiligenbeeld van St. Caecilia dat door de koristen aan de kerk cadeau was gedaan.
In april 1885 werd door dirigent Evert Vingerhoets, van beroep klompenmaker, samen met timmerman Teun van der Pluijm een serafineorgel vervaardigd met acht registers dat blijkens het krantenbericht "een zeer goede klank heeft". Ongetwijfeld zal dit orgel als begeleidingshamonium bij het gezang van het kerkkoor gefungeerd hebben, waarbij Evert als organist gefungeerd zal hebben.
Bij de inwijding van de nieuwe kerk aan De Sluis in augustus 1894, die zich uitstrektte over twee dagen, werd traditiegetrouw door de pastoor een diner georganiseerd voor genodigden, dat het koor opluisterde met een optreden. De uitvoering is waarschijnlijk gedirigeerd geweest door Evert Vingerhoets en ook is bekend dat omstreeks die tijd bakker Adriaan Pols als voorzanger fungeert.
In 1923 werd door de pastoor bij het bisdom goedkeuring gevraagd om twintig nieuwe zangers te mogen opleiden omdat de zittende leden inmiddels allen van gevorderde leeftijd waren. In januari werd met de eerste zanglessen een aanvang genomen, maar deze moesten volgens het verzoek nog wel enkele jaren voortduren om de nieuwe zangers op het gewenste niveau te krijgen. De vergoeding voor de zanginstructeur werd gesteld op 50 cent per keer. Als dirigent fungeerde Evert Vingerhoets die tevens het kerkorgel bespeelde, met zijn broer Wim als stand-in. In dit licht bekeken moet vermoedelijk ook het krantenbericht uit 1925 gezien worden dat een R.K. zangkoor is opgericht.
In 1934 blijkt de leiding van het kerkkoor te zijn overgenomen door dirigent Nardus van de Pluijm. Lid van het koor zijn dan: Harry van Daal, boekhouder bij de papierfabriek Maasmond en tevens gemeenteraadslid, Sjaan van Olst, Jan van der Pluijm, Gerritje Lensvelt, Gerrit van Olst, Adriaan van Dongen, André van den Broek, Adriaan van Olst, Wim Pols en Jan Lensvelt Azn. Bij het zilveren pastoorsjubileum van pastoor Janssens de Horion in juni 1937 zong het koor een driestemmige H.Mis van Van Mitteren. Deze keer onder leiding van dirigent Van Mierlo en met Evert Vingerhoets aan het orgel. Aansluitend werd nog de cantate Priesterglorie ten gehore gebracht en feliciteerde de heer Berm uit naam van alle koorzangers de jubilaris.
Ná de oorlog werd Adriaan Heessels vaste bespeler van het kerkorgel, tegen een vergoeding van zes gulden per week. In maart 1977 kreeg hij met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 1975 eervol ontslag van het kerkbestuur. Overigens had dit nog wel wat voeten in aarde omdat Heessels zijn ontslag aanvocht bij het bisdom. Na het tijdperk Heessels kende het orgel diverse onbezoldigde spelers, waarvan de bekendste wellicht zijn Corrie Krooswijk en Maja Groenevelt.
De parochie plukte ook de vruchten van de naoorlogse emancipatie. Eind jaren vijftig werd een rooms-katholiek dameskoor Soli Deo Gloria gesticht. Het koor verzorgde ook concerten bij andere gelegenheden, bijvoorbeeld met Koninginnedag. De heer Henderikx hanteerde het dirigentenstokje bij de zingende dames.
Koorzanger Jan van der Pluijm vierde op Tweede Paasdag 1984 zijn gouden jubileum als koorzanger met een gezongen H.Mis en een receptie bij de Koppelpaarden. Jan was nog geenszins van plan te stoppen, want in 1991 was hij nog steeds aan het gezelschap verbonden als actief zanger en bezocht hij trouw de wekelijkse donderdagavondrepetities. De beide koren waren toen inmiddels gefuseerd tot één gemengd koor, waarbij de dames de boventoon voerden. In 1987 viel een van de dragende leden van het gemengde koor, Cock Krooswijk-Heijmans, de eer te beurt van een pauselijke onderscheiding voor haar niet aflatende ijver voor het kerkkoor. Ter ere van deze bijzondere gebeurtenis werd een foto gemaakt van het volledige gezelschap inclusief dirigent Kleijberg.