Honswijk, een verdwenen woonoord
Honswijk, een verdwenen woonoord, door Jaap Egberts
Onder Woudrichem, zo blijkt uit oude gegevens, heeft in de middeleeuwen het woonoord Honswijk gelegen; enkele eeuwen lang een welvarende nederzetting van de abdij Berne. Bezittingen van een ridder Fulco in het Land van Altena, waaronder in Honswijk, werden in het jaar 1134 eigendom van de abdij. De paters brachten de braakliggende gronden in de daarop volgende periode in cultuur.
Bodemonderzoek:
De bodem herbergt soms belangrijke oudheidkundige informatie. Het is inmiddels bekend, dat er in het rivierkleigebied een nauwe samenhang bestaat tussen bepaalde bodemkenmerken en sporen van oude bewoning. Menselijke bewoning heeft door afval en brandresten de grond veelal doen verkleuren. Waar men tevens sterke opeenhoping van fosfaten aantreft - op de zogenaamde oude woongronden - kan men vrijwel steeds aardewerkscherven aantreffen die de bewoning kan typeren. De geschiedenis van de het bodemgebruik heeft dus zijn stempel gedrukt op de bodem en is met een beetje geluk herkenbaar.
Oud-streekgenoot H. Voogd, heeft zo'n veertig jaar geleden onderzoek gedaan naar de mogelijke locatie van Honswijk. Misschien heeft u wel eens kennisgemaakt met de merkwaardige oude weg van de zeven bochten gelegen aan het einde van Oudendijk. Na de ruilverkaveling is hij echter wel wat moeilijker terug te vinden. Het gebied ter plaatse is ook bekend als "het lage eind".
De bodem aan weerszijden van deze kronkelige oude weg, bleek het woonoord Honswijk prijs te geven. Eens een dorpsweg die tussen de grillig verspreide bebouwing van de nederzetting door, zijn loop had. Het gevonden aardewerk, dat een bestaan van Honswijk
reeds in de elfde eeuw zeker maakt, toont verder, dat de periode tussen de twaalfde en veertiende eeuw een bloeitijd is geweest. In de vijftiende eeuw begon een kentering, die uiteindelijk tot het verdwijnen van het woonoord leidde.
Archievenonderzoek, De Blauwe Kamer"
Naast de talrijke aardewerkvondsten, werd de grondperceelsnaam "Blauwe Kamer" een belangrijke aanwijzing in het lokaliseren van Honswijk. Archievenonderzoek bevestigen de loop van het verre verleden van het woonoord en vullen het tevens aan.
Theodorus Borghman en zijn vrouw Gisela schenken, volgens oorkonden, op 7 februari 1264 aan de abdij vijf en twintig morgen land (één morgen = 8.516 m2), de "Vrouwenweide" genaamd. Zij schenken deze grond om er een kapel op te kunnen stichten, onder bepaling, dat het perceel vrij zal zijn van dijkplicht en aan te leggen watergangen. Daarnaast, dat de abdij een gelijke oppervlakte van haar grond zal toevoegen.
Na de dood van de schenkers zullen er eens per jaar missen worden gelezen "ter hunner" nagedachtenis waartoe de "Vrouwenweide" zal trekken. De Heer van Altena, van Horne, toonde waardering voor het nuttige ontginningswerk van de paters en verleende de volle medewerking tot de bouw van de Kapel bij het reeds bestaande huis van de Norbertijnse kloosterorde. Na voltooiing droeg men 's zondags het heilig sacrificie op in de "blau caemer". De naam blauwe kamer voor een kapel komt elders meer voor. De traditie wilde namelijk, dat de vloer van de kapel uit blauwe tegels bestond.
Een belangrijk archiefstuk in de geschiedenis van Honswijk is de wijdingsbrief van de Kapel. Een in het Latijn opgestelde akte, gedateerd 24 september 1375. De heilige St. Nicolaas werd verkozen tot patroon van de Kapel. Dit geschiedde meestal bij kapellen of kerken die aan het water lagen. Toch lag Honswijk waarschijnlijk niet direct aan het water, maar "de goede man" werd ook te hulp geroepen door reizigers op gevaarlijke landwegen.
Het Woonoord:
Honswijk werd een rijke bezitting van de abdij van Berne, maar wij moeten het ons ook weer niet zo voorstellen, dat het hele gebied haar eigendom was. Aan weerszijden van de kronkelige dorpsweg, bezaten ook de graaf van Holland, Philips van Bourgondië, het Dominicanessenklooster te Woudrichem en anderen een hof of woningen en grond. Een en ander blijkt uit een opsomming van goederen welke de graven van Holland in leen gaven en uit een Woudrichemse schepenbrief van 30 augustus 1534. Dat het Dominicanessenklooster te Woudrichem ook grond in Honswijk heeft bezeten, vertelt een oorkonde van 30 januari 1548.
De biechtvader van het nonnenklooster werd door een brand in het klooster in 1542, gedwongen de grond te verkopen.
De Ondergang:
Als gevolg van de St. Elisabethsvloed in 1421 en een jaar later bij het doorbreken van de dijk tussen Werkendam en Sleeuwijk, zijn de Kapel, de woningen en het werk van de abdij verwoest. Honswijk kwam langdurig - waarschijnlijk zo'n veertig jaar - onder water te staan. Het lag laag. Mogelijk dat het daarom tot de dag van vandaag nog "het lage eind" wordt genoemd. Ook in 1953 kreeg men nog natte voeten! Krachtige pogingen zouden in het werk gesteld zijn om dat wat verloren gegaan was, terug te krijgen. In de tweede helft van de zestiende eeuw zette de Reformatie - verbod tot uitoefening van de RK godsdienst - een streep onder al de activiteiten van de abdij. Op last van de Drossaard van Altena, moesten alle geestelijke goederen worden opgegeven.
Hierdoor is waarschijnlijk geleidelijk aan de overige bewoning van Honswijk ook verdwenen. De naam "blauwe kamer" van het perceel grond en van een huis ter plaatse met de zeven bochten van de oude weg, herinneren ons heden ten dage nog aan het verdwenen middeleeuwse woonoord.
Terug naar Streekhistorie
© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl