Gevolgen graven Bergse Maas
De huidige Loswal in Dussen voert naar de Bergsche Maas. Ten oosten van de Loswal lag van oudsher de Jufvrouwweide en westelijk Groot - en Klein Eiland. Vóór het graven van de Bergsche Maas, leidde de weg langs de Gantel in een "klein half uur gaansch" naar het Waspiksche Veer over de oorspronkelijke Oude Maas. Bij wet (Maasmondwet) werd op 26 januari 1883 door Koning Willem III bevolen tot het graven van de Bergsche Maas. In april 1888 werd een aanvang gemaakt met het veelomvattende werk dat tot augustus 1904 zou duren. Als eerste werd aanbesteed het traject tussen de Dussensche Gantel en het Holleke bij Keizersveer dat gereed kwam in juni 1891. Het traject Dussensche Gantel - Hagoort werd één jaar later (april 1892) opgeleverd. In 1889 werd de doorvaart voor schepen vanuit het Oude Maasje naar de Dussensche Gantel afgesloten, waarmee ook de havenfunctie aan de Sluis verloren ging.
Bij het graven van het Bergsche Maas traject onder Dussen was vanaf 1889 tot voorjaar 1892 langs de Loswal een stapelplaats gevestigd; een ketendorp opgetrokken van hout of riet voor arbeiders en in hout met steen beklampt voor leidinggevenden met hun gezinnen. Het bestond onder anderen uit een ruime woning voor de aannemer met een twintigtal grotere - en kleinere kamers, met een bloementuin aan de voorzijde en een veranda aan de achterkant. Woningen voor de ingenieur, hoofdopzichter, gezamenlijke opzichters en chef-machinist. Zes opzichtersketen, een grote werkplaats met twee afdelingen, achttien dubbele - en drie enkele werkmansketen. Een smederijwerkplaats waar 65 medewerkers twaalf smidsovens bedienden en waar men ijzeren kipkarren maakte.
Ketendorp aan de Loswal
In mei 1890 waren aan de Maasmondwerken bij Dussen ongeveer 1.100 mensen werkzaam. De werklieden die in het ketendorp verbleven kwamen overal vandaan. Het bevolkingsregister van Waspik, wijk Scharlo (D) over de periode 1880-1889 verschaft ons enig inzicht. Want het ketendorp stond weliswaar aan de noordzijde van de nieuwe waterweg, maar nog wel op grondgebied van de gemeente Waspik. De grens tussen Waspik en Dussen lag destijds namelijk ter hoogte van (thans) Schellevis Betonfabriek.
In de 1888-1889 werden er 122 personen ingeschreven in het bevolkingsregister die allen woonden in het ketendorp. Dit waren lang niet alle bewoners, maar een groot aantal lieten zich niet inschrijven. Dit waren de arbeiders uit de buurt die na gedane arbeid 's-avonds gewoon naar huis gingen. Maar ook de zogenaamde 'buitenafwerkers' die 's-zondagsavonds laat of 's-maandagmorgens vroeg naar hun werk vertrokken. Bepakt met 'menage' voor heel de week bleven ze in het ketendorp overnachten om op zaterdagnamiddag weer naar huis te trekken om de zondag bij vrouw en kinderen te zijn.
Diegenen die zich wel lieten inschrijven kwamen uit alle windstreken: van Beerta in Groningen en Leeuwarden tot Kerkrade uit Limburg en van Amsterdam en Haarlem tot Sas van Gent in Zeeuws Vlaanderen. Maar ook uit Zwolle, Arnhem, Putten in Noord-Brabant, Nijkerk en Culemborg melden zich werkwilligen. Qua religie was het een mix van rooms-katholieken en nederlands hervormden. De leeftijd van de werklieden lag gemiddeld zo rond de 35 jaar en de gezinsgrootte was gemiddeld 4,7 personen. Onder hen zelfs een alleenstaande vrouw van 32 jaar met drie dochters.
Keet aan het Capelsche Veer
Ter hoogte van het latere over de Bergsche Maas varende Capelsche Veer aan de noordoever aan de Veerweg naast de herberg Het Bruin Paard van oorspronkelijk Johan Hendrik Akkerman maar vanaf 1893 van zijn dochter Geertruida Petronella Akkerman en haar echtgenoot de klompenmaker Gasper van Nunen, stond een keet, adresaanduiding Meeuwen 3b waarin vanaf 1889 de uit Made-Drimmelen afkomstige visser Hubertus Prinse met zijn vrouw, dochter en een dienstbode huisden. Aldaar vonden echter ook een vijftal opzichters bij de graafwerkzaamheden aan de Bergsche Maas onderdak.
Woonachtig in het dorp
Maar ook in het dorp Dussen zelf vestigden zich een aantal lieden zoals in het Rommegat of de Kerkstraat waar een drietal gezinnen woonden; twee - het gezin Eeldert Postma uit Het Bildt Sint Anna Parochie Friesland met vrouw en vijf kinderen en het gezin Johannes Hogenkamp weduwnaar met vijf kinderen uit Zwolle en zijn schoonzoon Marcus van Tilborg uit Dussen (de vader van Jan van Tilborg alias Jan van Marcusse) met echtgenote en vijf kinderen - in ongenummerde houten keten, maar ook Ludovicus Jansen een machinist uit Putte Noord-Brabant gehuwd met Wilhelmina Peeters die met echtgenote en twee zoons bij zijn schoonvader Lambert Peeters in de Kerkstraat B22 verbleef en later aan de Sluis in het pand B36 van Gerrit Dirkse.
Aan de dijk vanaf de Sluis tot aan de Putten woonden ook diverse gezinnen van Maasmondwerkers. In de buurt van herberg De Zwaan aan de Sluis (B62) woonde vanaf 24 juni 1893 tot 31 oktober 1894 Reinier van der Velde uit Leek met zijn vrouw en dochter. Reinier was onderbaas grondwerken bij de graafwerkzaamheden aan de Bergsche Maas.
Een weinig verderop, op het adres B66, woonde weduwnaar Marinus Johannes Snouck uit Sint Maartensdijk (ZL) met zijn vier kinderen en huishoudster Elisabeth de Koning uit Genderen. Marinus was als chef machinist werkzaam bij de aanleg van de Bergsche Maas. Hij bleef tot 5 september 1894 in Dussen. Zijn kinderen waren eerder al uit Dussen vertrokken.
In de Dorpsstraat (B86) ter hoogte van de bakkerij van Paes woonde Willem Verhoeven met zijn vrouw, stiefschoonmoeder en maar liefst tien kinderen, waarvan de oudste bij vertrek in augustus 1891 15 jaar was en de jongste 6 jaar. Geen wonder dat de kinderaantallen van de jongens- en meisjesschool in die jaren piekten. Hij was als onderbaas grondwerkzaamheden actief bij de graafwerkzaamheden. Na oplevering van het eerste baanvak Holleke-Dussensche Gantel vertrok hij met zijn huishouden in augustus 1891 naar Vught.
Enkele huizen verderop, op het adres B92, woonde Johannes Gerardus Bavelaar uit Velzen (NH) met vrouw en twee dochters. Hij was als machinist tot september 1890 in dienst bij de aannemer van de aanleg van de Bergsche Maas.
Een collega-machinist woonde in de Krekeldraai B104. Dit was Pieter Nisten uit Meersen (LB) die met vrouw, drie kinderen en 'n nichtje tot 21 november 1892 in Dussen verbleef om dan weer naar Venlo te verhuizen.
Mogelijk dat zelfs ook de weduwe Catharina Elling uit Oude Pekela (GR) met haar zoon Hermanus, zeematroos van beroep, die op drie verschillende adressen woonde B115/B118/B122 even voorbij de Krekeldraai, door de werkzaamheden in Dussen was beland. Op 16 december 1890 is ze naar Meeuwen verhuisd.
Johannes Coenradus van Maaren, geboren in Den Bosch, was als magazijnchef werkzaam bij de Maasmondwerken. Vermoedelijk, want een exacte datum is niet bekend, is hij omstreeks 1896 naar Hout in Limburg vertrokken. Hij woonde met zijn echtgenote in de buurt van of misschien zelfs wel in het pand van het eerste hulppostkantoor van Dussen in de Dorpsstraat, voordat dit pand deze bestemming kreeg.
Een beetje verderop, naast het pand van Gerrit Koops, woonde Adriaan Arrijgers uit Steenbergen met zijn vrouw, dochter en zwager Huibert van Dusseldorp, waarvan de laatste net als Adriaan - die overigens al wat langer in Dussen woonde - als polderwerker was aangesteld bij de graafwerkzaamheden. Zij verbleven tot 5 januari 1897 in Dussen om dan naar Vlaardingen te vertrekken.
Een paar huizen verderop, op B132, had Arie Blom met vrouw en zeven kinderen, varierend in leeftijd van zestien jaar tot een half jaar, zijn onderkomen. Arie, geboren in Oostvoorne maar meegekomen met de werkzaamheden vanuit Raamsdonk, was als machinist werkzaam bij de Maasmondwerken. Op 14 augustus 1891 vertrokken zij opnieuw met de werkzaamheden mee naar Heusden.
Maar ook Jacobus Meijers, die in de barakken woonde aan de Molenkade, was met vrouw kinderen uit Raamsdonk overgekomen vanwege de graafwerkzaamheden. Na de oplevering van het tweede baanvak, in 1892, is hij weer terug naar Raamsdonk verhuisd.
Voorts weten we dat Willem Leenhouts, polderwerker, geboren in Hoofdplaat Zeeuws-Vlaanderen, voor de Bergsche Maas graafwerkzaamheden naar dit gebied kwam. Hij trouwde met een Dussens meisje en is met het werk tijdelijk meeverhuisd naar Meeuwen. In 1892 woonde hij echter in de Achterstraat A56 en A96, om zich later uiteindelijk definitief aan de Nieuwesteeg in Dussen te vestigen. Gert van Olst was in dienst bij de combinatie-aannemers J.J. Bekker uit Lent en A.D. van Seters uit Vught van dit grote infrastructurele werk. Van Olst had in Dussen zelfs een bijnaam die verwees naar zijn werkgever: Gert van Bekkere. Maar hij woonde dan ook in de woning die door Rijkswaterstaat bovenop de dijk bij het haventje van Dussen aan de Loswal werd gebouwd. Zij waren dus blijvers, doch de meeste werknemers vertrokken met de afloop van de werkzaamheden in 1891 en 1892 of vestigden zich meer in de buurt van een nieuw onderhanden genomen baanvak van de graafwerkzaamheden.
Polderwerkers van de Hoogedijk
Natuurlijk waren er ook ook diverse mensen uit Dussen werkzaam. We noemden al Marcus van Tilborg, maar uit overlevering weten we ook dat een zekere Frans van Tilborg bij het werk een erstig ongeluk kreeg waarbij hij een been kwijtraakte. Dit ongeluk gebeurde volgens kapper Jan van Dortmont nabij De Geer. Het perceel De Geer in Dussen lag aan het einde van het koolaspad, dat vanaf de Loswal parallel aan het Noorderafwateringskanaal (Kanaaltje) doorliep tot aan de Hoogedijk.
Bovendien komen we in het nieuw aangelegde bevolkingsregister van Dussen over de periode 1890-1910, toen de werkzaamheden bij Dussen nog volop bezig waren, zeer regelmatig het beroep van polderwerker tegen dat later wordt doorgehaald voor arbeider of fabrieksarbeider. Vrijwel zeker zijn deze personen in de periode 1888-1892 werkzaam geweest aan de Bergsche Maas.
Met name aan de Hoogedijk vertrok 's-morgens in alle vroegte nogal wat manvolk met de broodtrommel en blauwe kruik naar de graafwerkzaamheden. De mannen en jongens van Donkersloot, Rijken, Van Mastrigt, Van Olst, Hofmans, Van Tilborg, Van Oorschot, Sgroot en Van Steijn, allen woonachtig op de Hoogedijk, vormden er gezamenlijk een flink continent polderwerkers. Peter Michiel Hofmans, die met de Dussense Petronella van Olst getrouwd was, was er in 1894 met vrouw en kinderen voor uit Woensdrecht overgekomen. Wijnand van Steijn verhuisde in 1893 zelfs met de werkzaamheden mee naar Heusden om pas eind 1899 weer in Dussen terug te keren.
Waarschijnlijk stuurde ook de overheid ambtenaren om de gang van zaken rond de werkzaamheden te controleren. Op 4 oktober 1900 verbleven Arend de Boer, commies 's-rijksbelastingen uit Smilde en Christiaan Nijholt, rijksambtenaar uit Wolvega, als commensaal (kostganger) bij Otje Middelkoop en haar moeder Johanna van Turenhout in de Kerkstraat B27. De twee jonge ongehuwde ambtenaren verbleven enkele maanden in Dussen en zullen vermoedelijk onderzocht hebben of de belastingregels bij het grote infrastructurele werk op de juiste wijze nageleefd werden.
Mogelijk was ook de student Arnoldus Wilhelmus Overmeer uit Leeuwarden, die als commensaal (kostganger) in 1893 enkele maanden bij Van Beurden aan de Dorpsstraat verbleef, als praktikant werkzaam bij de werken aan de nieuwe waterweg.
De kinderen van de Bergsche Maas werknemers gingen in Dussen naar school, reden waarom het aantal kinderen op zowel de meisjes - als jongensschool drastisch toenam. Maar de werklui veroorzaakten ook nogal wat overlast in het dorp, met name op zon- en feestdagen tijdens hun cafébezoek. Voor de ordehandhaving kreeg veldwachter Leijdekkers in eerste instantie nog assistentie van zijn collega's Donkersloot en Van Dijk uit Almkerk, of werd er op kermisdagen de hulp ingeroepen van marechaussees uit Woudrichem. Uiteindelijk werd in Dussen zelf een detachement marechaussees gestationeerd. Allereerst te voet, maar later ook te paard en gehuisvest aan de Baan (boerderij Van Beek) en later in Dussen Binnen.
Mogenlijk dat ook Matheus Blijdenstein vanwege het gereedkomen van de nieuwe waterweg de Bergsche Maas zich in Dussen vestigde. Hij kwam met zijn gezin in augustus 1900 uit Gendt (bij Nijmegen) op de Molenkade B43 wonen. Hij was van beroep bakenmeester en hij verbleef vijf jaar in Dussen. In 1905 vertrok hij weer naar Bemmel. Waarschijnlijk heeft hij met een collega van functie gewisseld want hij werd als rijksbakenmeester opgevolgd door Johannes Antonius van Woerkom, geboren in 's-Hertogenbosch, die zich op 22 november 1905 vanuit datzelfde Bemmel met vrouw en vier kinderen aan de Sluis B58 in Dussen vestigde.
Ook in Hank
Ook in Hank (Wijk C van de Gemeente Dussen) vestigden zich werknemers van de graafwerkzaamheden aan de Bergsche Maas. In de beeldbank van het streekarchief Heusden is een foto beschikbaar: Datering 22-05-1905, Objectnummer vlm07992, Plaatsnaam Dussen, Beschrijving: Schoolfoto uit Wijk C van de gemeente Dussen [= Hank]. Rechts meester Valentijn, afkomstig uit Vlijmen, met de schoolkinderen. Op de eerste rij, derde van links: Andries Gooytzen Feenstra. Op de tweede rij, vijfde van links: Riemke Feenstra en zesde van links: Bastiana Feenstra. Het betreft hier een schoolfoto van de school aan de Buitendijk nabij de stoep naar de (latere) Julianastraat. De Feenstra's waren kinderen van Gooytzen Feenstra (geboren in Rotterdam) en Pieternella Bossers (geboren in Sint Philipsland). Hij was machinist van beroep en had zich met zijn gezin, vrouw en vier kinderen plus zijn ouders, in 1903 vanuit Raamsdonk in Hank gevestigd aan de Buitendijk C223d. Vrij wel zeker was hij werkzaam bij de graafwerkzaamheden van de Bergsche Maas. Zijn ouders gingen in 1905 naar Rotterdam, het gezin verhuisde in 1908 naar 's-Gravenhage.
Bevolkingsregister Waspik (Scharlo, wijk D) periode 1880-1889 en 1890-1899
Bevolkingsregister Dussen (Deel 3, wijk B) periode 1890-1910
Nieuwsblad Land van Heusden en Altena (Streekarchief www.salha.nl)
Echo van het Zuiden (Streekarchief www.salha.nl)
Beeldbank Streekarchief LvHeA (Streekarchief www.salha.nl)