Rol graven van Holland
De politiek van ontginning en kolonisatie van de veengebieden in de Utrechts-Hollandse laagvlakte, die onder de graaf van West-Friesland, Dirk III (regeerperiode: 993-1039), was begonnen, werd door zijn zoon Dirk IV (regeerperiode: 1039-1049) krachtig voortgezet. Daarbij was het grafelijke hof te Vlaardingen de operatiebasis voor zijn expansie.
Met zijn voortschrijdende uitbreiding en kolonisatie kwam graaf Dirk IV echter in aanvaring met de bischoppen van Utrecht en Luik. Het grote bisdom Luik was door de Oude Maas gescheiden van het bisdom Utrecht en het West-Friese graafschap dat later Holland zou gaan heten. De bisschoppen werden in hun conflict met het graafschap gesteund door de keizer van Duitsland Hendrik III die niet gediend was van de ambities van Graaf Dirk IV. Na eerst het Paasfeest gevierd te hebben in Utrecht trok de Duitse keizer met een vloot naar de Maasmond bij Vlaardingen waar hij Dirk IV tot afstand dwong van het door hem hem veroverde of ingenomen gebied. Welk gebied dit precies is geweest vermelden de analen echter niet.
In de nazomer van 1047 was opnieuw een keizerlijke strafexpeditie noodzakelijk omdat Dirk IV in de bisdommen Utrecht en Luik plunderingen had begaan. Bovendien had hij zich verbonden met andere opstandige vorsten van Opper-Lotharingen en Vlaanderen-Henegouwen. De keizelijke expeditie leek aanvankelijk succesvol maar landinwaarts ondervond het zwaarbewapende leger weldra last van het drassige land en van de vijand die in hun lichte bootjes snelle aanvallen uitvoerden en het terugtrekkende leger van de keizer zware verliezen toebracht.
Ruim een jaar later, in de winter van 1048, trok de keizer opnieuw ten strijde; het drassige land was nu door strenge vorst begaanbaar geworden. In een strijd tegen de gezamenlijke legers van de keizer met die van de bisschoppen van Utrecht, Luik en Metz sneuvelde graaf Dirk IV op 13 januari 1049 in de buurt van het latere Dordrecht. Markgraaf Dirk van Vlaardingen zoals Dirk IV ook wel genoemd werd, had zijn machtsgebied naar het oosten uitgebreid langs de Oude Maas en sterke impulsen gegeven aan de kolonisatie en ontginning van die veroverde gebieden. Vooral de deelname van de bisschop van Metz aan de keizerlijke expeditie is opmerkelijk. Hieruit blijkt dat die veroveringen van Dirk IV al ver naar het zuid-oosten waren opgeschoven. Het kloostergoed dat de abdij van Sint Truiden in het Land van Heusden, in Aalburg en omliggende dorpen, had en onder jurisdictie van de bisschop van Metz viel, had kennelijk bescherming nodig.
Ook het bezit van een hoeve in Dussen door de Graaf van Holland is zeer waarschijnlijk een resultaat van de expansiedrift van graaf Dirk IV geweest. Vanuit deze hoeve werd in een latere fase het omringende gebied rondom het riviertje De Dusse verder ontgonnen. Zie hiervoor hetgeen beschreven is in het artikel Dussen tijdens de ontginningperiode
Ook onder zijn opvolger, zijn jongere broer Floris I (1049-1061), werd de invloed verder oostwaarts uitgebreid. Tijdens een van zijn expedities dienaangaande werd hij in navolging van zijn oudere broer in de Bommelerwaard ook om het leven gebracht. Volgens de Egmondse jaarboeken een sluipmoord toen hij, vermoeid van de strijd, onder een boom lag uit te rusten. Vermoedelijk is de moord in opdracht van de Utrechtse bisschop uitgevoerd. Daarmee kwam overigens wel een voorlopig einde aan de grafelijke expansie in oostelijke richting.
Bronnen
Graven van Holland, Middeleeuwse vorsten in woord en beeld (880-1580), D.E.H. de Boer en A.H.P. Cordfunke, Walburg Pers 2010.
De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573, J. Hof - Monnik van Egmond, Hollandse Studiën 5, Den Haag 1973