Aanleg Dussensche Ka in 1471 door 'Broekers' uit Heusden, Wijk, Veen, Andel en Giessen
De zorg voor de binnendijkse polders berustte van ouds onder het dorpsbestuur. Daarom werd bij de bepoldering van dorpsgebieden gebruik gemaakt van een omsluiting door kades en het graven van weteringen, sloten en tochten. Tien jaar na het begin van de aanleg van de Kornsedijk, op 16 juli 1471, keurde Jacob, graaf van Horne en heer van Altena, mede namens zijn zoon Jacob, de overeenkomst goed tussen de 'Broekers' van Heusden, Wijk, Veen, Andel en Giessen enerzijds en de geërfden van Muilkerk en Munsterkerk anderzijds. Deze hield in dat, omdat voornoemde Broekers toestemming hadden gekregen een nieuwe sloot te graven, de geërfden van Dussen-Muilkerk en -Munsterkerk een deel van hun [Kornse] boezem zouden afstaan aan de Broekers, die voor dat land dat zij daarvoor zouden verkrijgen zouden betalen volgens taxatie van de heemraden van Dussen en dat zij een nieuwe kade langs de boezem zouden aanleggen volgens gegeven aanwijzingen. Ze mochten de boezem pas gebruiken als de kade klaar was. De schout van Muilkerk met zeven heemraden zou de kade schouwen. Degene die daar hun water loosden zouden de kade onderhouden. Zij die geen land in Muilkerk of Munsterkerk bezaten, dienden jaarlijks een waarborgsom van 10 schilden te storten om daarop een eventuele boete te kunnen verhalen.
De Broekers zijn zeer waarschijnlijk de ontginners van de lagere drassige broekgronden, die verder van de hogere gronden, de zogenaamde oeverwallen, dus verder van de oude riviertjes de Dusse en de Alm lagen. Ing. J. den Besten zoekt de in de akte van 1471 bedoelde sloot (of boezem) in de vorm van de Middelgraaf, maar het lijkt me gezien het belang van de geërfden van Muilkerk en Munsterkerk dat de aangelegde kade de zogenaamde Dussensche Ka betrof. Deze loopt vanaf de Kornsedijk ten oosten naast de Kornse boezem, langs De Oude Molen en De Nieuwe Molen in het Noordenveld bij de Kornse boezem om vervolgens naar het oosten toe af te buigen richten Hill.
Op de kaart van Kuyper uit 1865 wordt deze kade Middel Kade genoemd. Op de kaart van de eerste kadastrale opmeting van Dussen van omstreeks 1820 worden kadepercelen (I314) echter als Boezemkade, respectievelijk als Leenboezemkade (I380) omschreven. Uit de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels (OAT) behorende bij de eerste kadastrale opmeting, blijkt ook dat de kade in diverse kleinere percelen was verdeeld. Logischerwijze zullen de eigenaren van de percelen ieder afzonderlijk verantwoordelijk zijn geweest voor het onderhoud van hun deel van de kade. Hetgeen dan weer afwijkend was ten opzichte van de oorspronkelijke akte waarbij degene die hun water loosden op de boezem de kade dienden te onderhouden.
Dat ten noorden van de Dussensche Ka een vliet liep wordt bevestigd in het handschrift met de 'Informatie roerende den Verdroncken Waert in Zuijthollant'. In 1523 in verklaring nummer 96 wordt opgetekend dat: Muilkerk en Munsterkerk van elkaar zijn gescheiden door het water De Dusse en dat de grens met 't Land van Althenae wordt gevormd door de vliet die ten noorden van de Ka stroomt en die zo'n 3 of 4 jaren geleden [= ±1499-1500] verhoogd en verzwaard is geworden door die van Muilkerk.
Bron: De molens van Altena, 1300-1970, door Ing. J. den Besten, in Historische Reeks LvHeA, nr. 4, 1994, p.87