Terugkeer bewoners in Dussen ná Sint Elisabethsvloed
In het wat hoger gelegen deel van Dussen Muilkerk, het huidige Dussen Binnen en de Baan, was zo’n veertig jaar na de overstroming, al weer bewoning aanwezig. Dat valt af te leiden uit een paar feiten.
In 1455 liet de rechthebbende eigenaar van het kasteel Dussen, Floris I Van der Dussen die in Oijen woonde, voor de schepenen van Den Bosch vastleggen dat het kasteel zijn eigendom was.
En in 1462 werd Adriaan I van Herlaar beleend met een hoeve land in Muilkerk, de zogenaamde Adriaan van Herlaar hoeve ‘aan die Dussen, groot 12 morgen, die al geruime tijd onder water stond maar nu ongeveer een jaar geleden is bedijkt, strekkend van de halve Dussen tot het land van Altena, enerzijds: de nonnen van Dordrecht, anderzijds oost: erven Adriaan Willemszoon.’ Het leen behoorde vanaf 1413 aan zijn moeder Jenne van De Merwede maar was in 1432 – omdat het al bijna twee decennia onder water stond – vervallen aan de leenheer.
Ook was omstreeks 1450 de kerk van Muilkerk, die naast de Adriaan van Herlaar hoeve stond, weer herbouwd en in gebruik genomen. Dat blijkt uit de rekeningen van de Utrechtse Domfabriek, waarin door het bisdom de bijdragen van de parochies (tussen 1395-1569) aan de bouw van Utrechtse Dom werden opgetekend. Van Muilkerk geven de rekeningen van de Domfabriek dertig jaar na de Sint Elisabethsvloed, dus ná 1450, weer enige opbrengst te zien. Werkendam volgde pas zestien jaar later, in 1466, toen de werkzaamheden aan de Kornsedijk al voltooid waren.
Behalve Muilkerk was ook Almkerk in deze periode bewoond. Wat ook het geval geweest zal zijn met de dorpen ten oosten van Muilkerk, zoals Eethen en Meeuwen maar ook met Den Hill en Babyloniënbroek, waar de oude boerderijen op flinke terpen stonden.
Bijdragen Domfabriek
De schade als gevolg van de overstromingen werd ook onderzocht in de rekeningen van de Utrechtse Domfabriek, onder meer in 1899 door J.C. Ramaer. In zijn publicatie Geographische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de middeleeuwen beschrijft hij dat de bijdragen van Arnoutsweert of Aartswaarde en Muilkerk direct na 1421 gestopt werden (Ramaer p.94) maar dat Munsterkerk nog tot 1423 bleef betalen (Ramaer p.117), hetgeen een aanwijzing zou zijn dat het gebied slechts geleidelijk aan het water werd prijsgegeven. De rekening vertoont in 1450 weer enige opbrengst van de parochie Muilkerk, terwijl Werkendam pas zestien jaar later, in 1466, volgde.
Meer recentelijk deed Erik Hofmans onderzoek in de Domrekeningen, die tegenwoordig ook digitaal te raadplegen zijn en constateerde daarbij de volgende feiten:
• De rekening over 1395/1396 (deel 1) bevat betalingen uit Arnoutsweert (p 13) en Muelkerc (p 23). Monsterkerc wordt wel vermeld (p 13), maar heeft niets betaald.
• De rekening over 1406/07 (deel 1) bevat betalingen uit Monsterkerc en Arnoutsweerde (p 114) en uit Muulkerc (p 123).
• De rekening over 1424/1425 (deel 1) bevat een betaling van Monsterkerc (p 175). Aernoutsweerde (p 175) en Muulkerck (p 180) worden wel vermeld, maar hebben niets betaald.
• Er zijn wel rekeningen over 1450/1451 en andere jaren, maar die zijn niet gespecificeerd naar parochie.
• De eerstvolgende rekening die wél naar parochie is gespecificeerd, is die van 1480/1481 (deel 2). Daarin staat bij Monster en Arnoutsweerde de vermelding submerse sunt (p 15), terwijl Muylkerck heeft betaald (p 24).
• Voor de rekening van 1506/1507 (deel 2, pp 722 en 731) geldt mm hetzelfde.
• Volgens de rekening over 1528/1529 (deel 2, p 756) heeft Muylkerck toen niets betaald.
'Een voorzichtige conclusie luidt dan ook dat er geen bewijs is dat Muilkerk al omstreeks 1450 opnieuw ging bijdragen aan de bouw van de Dom. Afgezien daarvan blijft het opmerkelijk dat Munsterkerk zo lang kon doorgaan met betalen, terwijl het hoger gelegen Muilkerk het liet afweten, maar wellicht ging het om een nog niet afgedragen bedrag uit eerdere jaren, dat nu pas ex pacto (= zoals overeengekomen) werd afgedragen.' Aldus Erik Hofmans in zijn schrijven van januari 2021.
Dat Munsterkerk na de overstroming in 1421 twee jaar langer bleef bijdragen aan de Domfabriek zou ook te maken kunnen hebben met het feit dat het ambacht Munsterkerk vergeleken met Arnoutsweert en Muilkerk veel groter in oppervlakte was, rijker ook, en betere economische perspectieven kende. Van dat laatste getuigd ook de eertijdse stichting van een kapittel waaraan Munsterkerk zijn naam te danken heeft. Kapittels werden met name gesticht waar veronderstelt werd een economische basis te bestaan voor de ontwikkeling van een meer stedelijke samenleving.
Den Duyl
Ten noorden van Dussen, lag Den Duyl, waarmee destijds vrijwel het hele gebied tussen de riviertjes De Dusse en De Alm werd aangeduid. Het was een komgebied bestaande uit zware klei op veen. Het maaiveld daalde er tot 0,8 m onder NAP, dat was 1,5 m lager dan de stroomruggen van De Dusse en De Alm, ten zuiden en ten noorden er van. Bij de aanleg van de Kornsedijk in 1461 werden enkele stroomgaten afgesloten, waaronder het Wielensteinse gat aan de Tol bij Sleeuwijk en het Doornse gat bij Almkerk. Ook bij Dussen moet een stroomgat gelegen hebben, wat blijkt uit de aanwezigheid van getij-afzettingen. Het diepe middendeel van de kom moet echter veelal onder water hebben gestaan. De naam Den Duyl, en toponiemen als Bieskade en Bieskamp wijzen op een opgaande begroeiing met moerasplanten. De stroomgaten tussen Almkerk en Dussen voorkwamen dat Den Duyl zich tot een binnenzee ontwikkelde die een nieuwe bedreiging kon gaan vormen voor de omliggende dorpen. Het bleef echter wel een uitgestrekte laagte, die niet als een volwaardig landbouwgebied kon worden gezien. Men oogstte er wat hooi en liet er jonge runderen en paarden grazen. De biezen en lisdodden maakten later plaats voor eendenkooien. In de loop der tijd moeten er wel zo’n twintig eendenkooien zijn aangelegd. Die werden dan enige tijd geëxploiteerd en vervolgens weer verlaten. De sporen daarvan zijn op oudere kaarten nog terug te vinden.
Bewoning
Het dunbevolkte gebied van Dussen omvatte in 1514 nog maar 600 morgen land met slechts omtrent 60 haardsteden of huizen en ongeveer 200 communicanten. Omgerekend duidden deze aantallen op een totaal aantal inwoners van ongeveer 360, respectievelijk 310. Het werkelijk aantal inwoners zal daar wel ongeveer tussen gelegen hebben. Veel buitendijks (Kornsedijk) Dussens gebied wat later land zou worden was destijds dus nog water. Tweehonderdvijftig jaar later, op de kaart van Kuyper, was Dussen ondertussen aangegroeid tot 3670 bunder en telde het 2200 inwoners. In tweeënhalve eeuw tijd was zowel het beschikbare land als de bevolking verzesvoudigd.
Het was armoe troef in 1514. Van de 60 huizen verkeerde de helft in slechte staat en een derde deel was zelfs armoedig. De bewoning zal zich voornamelijk nog geconcentreerd hebben langs het riviertje De Dusse, ook al stonden er al wel huizen in het Rommegat, aan De Sluis en langs de Kornsedijk. Zelfs buitendijks langs de Oudestraat waren al enkele boerderijen gevestigd. Zoals op de Hooge Wei of Hoege Lant, de hoeve De Muggenburcht, in 1481 gebouwd door Claes Pullen maar in 1514 bewoond door Adriaen Aertszoon, alias Brueder of Broeder, de eerste Stael die zich in 1492 vanuit Sliedrecht in Dussen vestigde . Maar ook ’t Hof van Dale of Hoffweer van Willem van der Duin.