Dussen tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648)

De Tachtigjarige Oorlog vormt niet alleen een cruciale periode in de geschiedenis van Nederland maar net zo goed voor het gebied van Dussen en omstreken. Na verloop van tijd werd de grens tussen het gebied dat beheerst werd door de Staatse - respectievelijk Spaanse troepen in onze streek zo'n beetje gevormd door het Oude Maasje. Dat betekende dat de zes Hollandse dorpen van de Westelijke Langstraat bezet werden door de Spanjaarden en dat in het Land van Heusden en Altena de Hollanders de baas waren. Omdat Waalwijk met het noordelijkste puntje Gansoijen - en eigenlijk ook het kleine Hagoort - van oudsher Brabants eigendom waren, viel dit ook onder Spaans gebied. De oorlog beperkte zich in deze tijd nog voornamelijk tot belegeringen en inname van vestigingen van waaruit de wegen - soms ook waterwegen - en het platteland beheerst konden worden. Alles wat buiten de vestiging lag was niemandsland, dat zowel voor vriend als vijand beducht moest zijn omdat het schijnbaar alleen goed genoeg was om de vestiging en de legers van het nodige te voorzien.

Beeldenstorm

Van de Beeldenstorm die op 10 augustus 1566 in Steenvoorde, in het uiterste zuidwesten van Vlaanderen, thans net in Frankrijk gelegen, begon en zich van daaruit in noordoostelijke richting uitbreidde, zullen de inwoners van Muilkerk en Munsterkerk niet veel hebben meegekregen. Ook het fenomeen hagepreken zal in onze streek nog niet zijn doorgedrongen, althans werd hierover bij een de kerkvisitatie in 1572 niet gerept. Het oproer door minderheidsgroepen werkloze en hongerige mensen drong niet zo ver noordelijk door en stopte bij de Oude Maas. Pas in een latere fase werden ook in het oosten en westen van Nederland kerken aangevallen, waarbij het opvalt dat deze vernielingen meer georganiseerd waren en door de lokale bevolking werden uitgevoerd.
Wel werd ook in deze contreien de gevolgen van de economische crisis gevoeld door oplopende armoede vanwege dalende lonen en hoge voedeselprijzen. Door de strenge winters van 1564 en 1565 stokte de aanvoer van graan vanuit het Oostzeegebied door de dichtgevroren Sont. Hoewel de oogst in de zomer van 1566 uitstekend was, daalden de voedselprijzen echter niet.

Invasie vanuit het zuiden

De oorlog begon in deze streek toen in 1572 Heusden door een Staatse troepenmacht werd ingenomen en een jaar later, in 1573, Geertruidenberg voor de kant van de Hollanders koos, zij het niet vrijwillig en waarbij het kartuizerklooster door de geuzen in brand gestoken werd. Dit laatste had een enorme invloed op de zes Hollandse dorpen in de westelijke Langstraat omdat er Waalse huurlingen in Spaanse dienst gelegerd werden om de grens te bewaken. Ingekwartierde soldaten trokken een flinke wissel op het dagelijks leven want er moest voor eten, drinken en onderdak gezorgd worden voor de manschappen en hun paarden. Zo dienden de inwoners paarden en wagens te leveren en vee, maar ook foerage voor de beesten en turf, tarwe en rogge voor de manschappen. Bij weigering werd meestal brandschattend opgetreden door de troepen. Bovendien moesten de dorpen dubbel belasting betalen die ook nog eens belangrijk verhoogd werd: aan de ontvanger-generaal in Brussel voor de Spanjaarden en aan Dordrecht voor de Hollanders.

Ten noorden van het Oude Maasje was het onder Hollands 'protectoraat' al niet veel beter gesteld. Ter verdediging werden schansen aangelegd waarbij de lokale bevolking werd ingezet als arbeidskrachten en voor de levering van de benodigde materialen. Om zijn invloed te vergroten had Willem van Oranje aan allerlei personen - zogenaamde 'loopers' - vergunning gegeven om 'capitainen, officiers en andere aangesiende personen' die als vijanden van de staat bekend stonden, te arresteren en zo de vijand afbreuk te doen. Hier werd echter zwaar misbruik van gemaakt en de vergunninghouders roofden en plunderden er lustig op los. Zonder aanziens des persoons werden ook 'brave huysluyden, jonge dogters en knechtkens' gevangen en gegijzeld in huizen of herbergen en slechts tegen betaling van een flink losgeld weer in vrijheid gesteld.

Kasteel Dussen door Spanjaarden veroverd

Daarnaast drongen de Spaanse troepen regelmatig naar het noorden door om de opstand neer te slaan waarbij zij bij herhaling het Land van Heusden en Altena al plunderend en brandschattend doorkruisten. In 1573 werd bij een dergelijke actie van de Spaanse troepen het kasteel van Dussen aangevallen. Onder leiding van de officieren Nicolaas en Harold Basta werd het bastion aan het riviertje de Dusse onder vuur genomen. Omdat het slot gebouwd was om weerstand te bieden aan middeleeuws wapentuig, was men niet bij machte zich te verweren tegen het moderne geschut van de Spanjaarden. De bezetters bliezen echter weer de aftocht toen de dijken van Altena werden doorgestoken en het water bezit nam van de streek. Niettemin lieten ze het kasteel in desolate toestand achter en omdat de bereidheid, dan wel de middelen ontbraken om het herstel op zich te nemen, bleef het bouwwerk langdurig in gehavende toestand. Pas tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) werd de restauratie door de nieuwe eigenaar Baron Walraven van Gendt weer ter hand genomen.

Omdat het Staatse leger steeds beter in staat bleek om de Spanjaarden naar de grenzen terug te dringen, werd onze streek uiteindelijk een frontgebied met als gevolg dat het steeds meer onleefbaar werd. Bedreigingen, mishandelingen en roof waren aan de orde van de dag en dan met name in de zes Hollandse dorpen. In de zomer van 1579 restte de bevolking niets anders dan een overhaaste vlucht met medeneming van zo veel mogelijk have en goed met als bestemming Geertruidenberg of Gorinchem maar ook het Land van Heusden en Altena. Lange rijen wachtenden verschenen bij de overzetveren: Keizersveer, Hermenzijl, Waspiksche -, Capelsche - en Drongelse Veer om overgezet te worden naar het noorden. Uiteraard waren deze overzetveren bij lange na niet berekend op zoveel aanbod van verkeer en goederen. Omdat de vluchtelingen echter achterna gezeten werden door soldaten die belust waren op buit, sloeg de paniek toe. Sommigen mensen probeerden de overkant van de Oude Maas al zwemmend te bereiken, daarbij achtervolgt door soldaten in bootjes. Het beeld wat beklijfd uit de verslagen en getuigenissen voor de diverse schepenbanken of opgetekend in de Resolutiën der Staten-Generaal is er een van totale wanorde en wanhoop met massale molestaties en moordpartijen. Mishandelingen, zo barbaars en van dien aard dat 'die niet betamelijck en sijn te schrijven ende oock te lange om te verhalen'.

Diegenen die er wel slaagden om de overkant van het water te bereiken werden 'als naeckt en bloot sijnde' door veel eenvoudige burgers in het Land van Heusden en Altena opgevangen en opgenomen. Waar mogelijk probeerden de vluchtelingen in hun nieuwe omgeving werk te vinden om zelf wat voor vrouw en kinderen te kunnen verdienen.
Na verloop van tijd konden de vluchtelingen weer huiswaarts keren om het herstel van hun gehavende landerijen en huizen ter hand te nemen. Echter, in september 1584 volgde een nieuwe vluchtelingengolf. In die maand kreeg eenieder aan de zuidoever van de Oude Maas bevel om wat nog op het land stond zo snel mogelijk te oogsten en te dorsen waarna iedereen met zijn hele hebben en houden de dorpen dienden te verlaten. Weer vormde het Land van Heusden en Altena hun wijkplaats. In de zomer van 1586 werd er andermaal een soortgelijk bevel uitgevaardigd, maar deze keer restte zelfs geen tijd om te oogsten of wat dan ook; binnen tien dagen diende men vertrokken te zijn. De weg begon iets bekends te krijgen: over het water naar het noorden, hoewel er deze keer ook mensen naar Breda uitweken. In augustus kreeg men toestemming om weer terug te keren. Maar omdat het risico te groot werd bevonden, wachten veel mensen in het Land van Heusden en Altena af tot dat de Spaanse garnizoenen hun strooptochten hadden beëindigd.

In 1589 gaven de Staten van Holland opdracht om het Land van Altena te inuderen om het de Spaanse overheersers nog moeilijker te maken.


Besluiten der Staten-Generaal inzake Dussen, Muilkerk en Munsterkerk (1576-1630)

Met de Unie van Utrecht op 21 januari 1579 werd de Republiek der Verenigde Nederlanden - een statenbond van zeven soevereine provinciën (gewesten) - gesticht. De regering werd gevormd door de Staten-Generaal. De gedeputeerden hadden als college de titel 'Hare Hoogmogende Heren'. De 'stadhouder' trad op als adviseur. Andere invloedrijke personen waren 'de griffier' van de Staten-Generaal en de 'raadspensionaris'. De SG was onder meer verantwoordelijk voor de landelijke politiek, het buitenlands beleid en het leger en de marine maar hield ook bijvoorbeeld toezicht op het bestuur door de Raad van Staten van de Generaliteitslanden, waaronder Staat-Brabant. Besluiten van de SG werden in 'Resolutiën' vastgelegd, die over de periode 1576-1630 digitaal zijn ontsloten. Een selectie hieruit op: Dussen, Munsterkerk en Muilkerk, toont aan dat het gebied door H.H.M. van de Staten-Generaal geadviseerd door de Raad van Staten, ook al werden er ettelijken verdedigende maatregelen genomen, wel degelijk als een grensgebied werd beschouwd, waarbinnen het verkeer van personen en goederen aan strikte voorwaarden verbonden werd, vooral om de welig tierende smokkel met Staats-Brabant in te dammen.

Sammenvatting:
Dat het land van Heusden en Altena in 1594 als een grensgebied werd beschouwd moge blijken omdat voor het weiden en vetmesten van ossen in dit gebied een goedkeuring vereist was, waarbij eenmaal vetgemeste beesten binnen de Verenigde Proviciën verkocht dienden te worden.
In Dussen had men in 1597 veel last van zogenaamde 'loopers' die veel schade toebrachten en inwoners zelfs als gevangenen wegvoerden met de bedoeling er losgeld voor te vragen. Vanuit het garnizoen van Heusden werden 20 tot 25 soldaten beschikbaar gesteld om deze 'loopers te achterhalen ende om te brengen'.
Om de verdedigingslinie te versterken gelastte de Republiek in 1603 tussen Heusden en Dussen langs de Oude Maas op de meest geëigende plaatsen een drie- tot viertal redoubten (schansen) aan te leggen.
Tevens werd dat jaar een reisrestrictie uitgevaardigd. Zo werd de commandant van Heusden Van Loqueren opgedragen er op toe te zien dat het scheepvaartverkeer op de Oude Maas beperkt bleef tot de lokale overzetveren benodigd voor de inwoners en dat er slechts met een door de betreffende commandant afgegeven paspoort vanuit het gebied (ook voor Dussen e.o.) naar De Bosch gereisd mocht worden.
Bij een monstering in opdracht van de RvS door commissaris Van Lennip bleken in het jaar 1604 in Doeveren en Dussen tesamen 80 manschappen gelegerd.
In een Rechterlijk stuk uit Wijk, R8, van 20.2.1717 verklaarden: Hendrik Pullen,oud 83 jaar,Jan Janse Bax,oud 64 jaar en Frans van Helden,oud 54 jaar,allen wonenden binnen Wijk,dat zij in goede geheugenisse ende memorie sijn. Zij herinneren zich dat de reformatie alhier te lande is ingevoerd geworden. Dat bij stroperijen ende plunderingen van de Spaanse Militie alle charters, papieren ende registers in huijsinge als Kerk zijn vernietigd.

Twaalfjarig Bestand (1609-1621)

Tijdens het Twaalfjarig Bestand veranderde er nogal het een en ander in Dussen. Het kasteel werd aangekocht door baron Walraven van Gendt - een aanhanger van prins Maurits - die het vervallen kasteel restaureerde in de stijl zoals het er thans uitziet. Ook kocht hij omringend land aan om met de opbrengst daarvan in het onderhoud van het gebouw te kunnen voorzien. Ongetwijfeld heeft hij ook de overname van de katholieke kerk in Muilkerk door de aanhangers van de nieuwe religie gesteund. In 1610 vestigde zich de eerste predikant in Dussen. Tot 1608 was in Dussen een pastoor aanwezig, maar mogelijk was deze laatste pastoor hervormingsgezind. Na de kerkovername werden de katholieken bediend door rondreizende jezuïeten uit Dongen en Geertruidenberg en zochten voor de sacramenten hun heil in deze plaatsen alsmede in Heusden en Waalwijk. De nieuwe kasteelheer stelde ook een protestante rentmeester aan in de persoon van Gijbert van Benscop en het schoutambt van Muilkerk, dat traditiegetrouw door een katholieke Stael werd bekleed, ging over op personen die de hervormde religie aanhingen. Ook zal de schoolmeester van de school in Dussen Binnen vervangen zijn door een persoon die de goedkeuring van de hervormde kerkeraad kon wegdragen, al zijn daarvan geen bewijzen gevonden. Na eerdere vergeefse pogingen in 1616 en 1617 werd in 1632 bij de kerk in Muilkerk een pastorie voor de hervormde predikant gebouwd.

Ook na het Bestand was het nog regelmatig onrustig in de streek. Duitse huurtroepen onder leiding van Ernst van Mansfelt en Christiaan van Brunswijk, hielden er flink huis, waardoor andermaal de bevolking een veilig heenkomen moest zoeken. Tijdens het beleg van Breda in 1625 kwamen een aantal bepakte en bezakte gezinnen uit Sprang naar Dussen. Ze vonden of kochten zich een schuilplaats in het kasteel, maar ook bij diverse particulieren in het dorp.

Resolutiën ter beperking van de smokkel met Staats-Brabant

In 1624 verzochten de ambachtsheren, schouten, gerechten en ingezetenen van Munsterkerk en Muilkerk aan de Dussen, binnen één dijk met het Land van Altena, om al het koren, roerende goederen, bier, brood en ander voedsel, dat zij in steden in veiligheid hadden gebracht, 'vrij van licent' te mogen terughalen. Hetgeen, overwegende dat deze dorpen binnen de Oude Maas liggen en ze dus geen licent verschuldigd zijn door H.H.M. werd toegestaan.
In 1626 werd door het lokaal bestuur van Dussen een soortgelijk verzoek ingediend 'om hun levensbenodigdheden te mogen halen volgens de ingeleverde lijst' welke aanvraag op advies van de Raad van Staten werd toegestaan in dezelfde verhouding als door die van Eethen en Meeuwen. Bentheim had een lijst met benodigde waren ingeleverd, tegen betaling van licent en op voorwaarde dat de goederen niet elders terechtkwamen, mocht hij halen: een koffer met kledingstof, een korf met diverse specerijen, twaalf pijpen Franse wijn, zes banden stokvis, vier tonnen haring, een ton olijfolie, twaalf tonnen zeep, acht tonnen boter, tweeduizend pond kaas, vijftien tonnen zout, vier stuks rood laken, drie halve stukken gekleurd laken, drie dozijn bokkenvellen, koorden, stik- en naaizijde naar verhouding. De Raad van Staten stelde later dat het de dorpen gelegen binnen de Oude Maas en de Nieuwe Maas vrij stond hun goederen te halen uit Gorinchem of andere steden.

Willem Adriaenssen Molenaer had tevens een lijst van zijn weidegronden ingeleverd. Hij had 60 morgen bij Almkerk, 44 morgen bij Hill, 8 morgen onder Eethen, 32 morgen bij Meeuwen en aan de Dussen 18 morgen, in totaal 162 morgen land waarop hij 180 stuks vee wilde weiden. Onder betaling van 's lands rechten en tienvoudig Bosch'licent - ook wanneer de vijand zich meester mocht maken van zijn vee - en met borgstelling van de Rotterdamsche Admiraliteit werd dit toegestaan. Ook ossenweider Govert Willemsen wilde vee afkomstig uit de Republiek vetweiden op 24 morgen weiland onder Dussen, dat onder dezelfde condities werd goedgekeurd.
Op attestatie van de schout van Dussen en Munsterkerk mocht Jan Adriaenssen Crackert een paard naar Munsterkerk brengen tegen Bosch' licent en onder waarborg dat het daar bleef. En Jan Janssen Spierinck mocht twee merries voor de landbouw naar Muilkerk aan de Dussen brengen tegen betaling van Bosch' licent en tegen waarborg dat zij niet elders belandden. Tegen Bosch' licent en onder waarborg dat de paarden in respectievelijk Sprang, [Muilkerk aan de Dussen] en Bergen op Zoom, bleven, mochten Adriaen Dirxen de Bie, Lucas Pieterssen en Marten Odolf elk twee merries halen.

In 1627 mochten Jan Stael [Johan Adriaens Stael (±1580-<16-03-1655), z.v. Adriaen Peters Stael], schout van Dussen in Zuid-Holland, en Jan Roeloffs, wonend in Meeuwen, tegen Bosch' licent en onder cautie ieder twee merries halen voor de bebouwing van hun land. Cornelis Joosten, Hendrick van Oldenborch en Adriaen Janssen kregen ieder toestemming voor de uitvoer uit de Republiek van twee jonge merries en twaalf kalveren naar Muilkerk en Munsterkerk. En Ariaen Ariens Teulingh en Cornelis Eewoutsen voor de uitvoer van ieder twee merries en vier magere runderen naar Dussen.
Een paar dagen later verscheen commies Schade ter vergadering. Deze stelde op last van de Raad van Staten dat dit college de sluiproutes aan de Brabantse kant zoveel mogelijk probeerde te dichten. Dit was echter tevergeefs zolang de inwoners van het platteland van Altena werd toegestaan op binnenlandse paspoorten zoveel waren te halen als zij wilden. Daarom werd voorgesteld hun de levensmiddelen voortaan slechts volgens een lijst te laten halen. Tevens zou men aan de Admiraliteit van Rotterdam dienen te schrijven dat, ter kontrole, kapitein Vigoureus bij de Dussensche Gantel werd gestationeerd.

Op verzoek van de ingezetenen van Muilkerk en Munsterkerk aan de Dussen lieten H.H.M. van de Staten Generaal apostilleren (=voor echt verklaren) dat hun bij plakkaat van retorsie niet verboden was eigen gewassen aan weerskanten [van de Oude Maas grens] ter markt te brengen. H.H.M. gelastten eenieder Muilkerk en Munsterkerk daarin niet te hinderen.
Tenslotte werd in 1629 op verzoek van de dijkgraaf en de hoogheemraden van het Land van Altena alsmede de gaarmeesters van het polderland genaamd 'Den Dicxel' met Hill, Dussen, en Babyloniënbroek, kwijtschelding verleent door H.H.M. van de rechten op in de resolutie gespecificeerde bouwmaterialen voor de 'Cirasche sluis'. Deze was onder borgstelling en met voorlopig consent reeds uitgevoerd. H.H.M. verleende de supplianten verder toestemming voor de uitvoer van een aantal nieuwe, eveneens gespecificeerde bouwmaterialen, onder borgstelling dat deze daadwerkelijk voor de sluis werden gebruikt. De borg moest een maand na de uitvoer worden gezuiverd.

Hooi uit Holland voor boeren uit de Baronie

Ook na de vrede van Munster in 1648 werd er onverkort tol, invoerrechten of licent geheven op goederen die vanuit Holland geexporteerd werden naar Staats-Brabant. Dat daarbij ook wel eens wat tussen wal en schip viel, blijkt uit navolgende verklaring uit 1665 voor Schout en schepenen van Oosterhout. Een zestal boeren verklaarden voor henzelf en andere belanghebbenden dat er veel boeren uit Oosterhout, Dongen, Gilze en andere plaatsen van de Baronie jaarlijks hooi pachtten onder Holland. Zij huurden hooiland in Raamsdonk, Wasbeeck (=Waspik), Dussen, Werkendam, Zwaluwe en andere plaatsen. Behalve hooi haalden ze er ook riet, biezen en stro. Te Geertruidenberg, waar een controlepost van de Grote Zwijgende Brabantse Landtol stond, moesten zij hun wagens laten inspecteren en tol betalen. Van elke 'aeck, pleyt ofte schuyt' met hooi of stro dienden ze 12 stuivers af te dragen als Licent; 2 stuivers voor het onderzoek en dan nog 5 stuivers voor de tol en voorts nog aan een zekere Jan Robbrechts 2 stuivers voor visitatie (onderzoek). Maar dat onderzoek liet deze vaak achterwege. Bovendien werden de schepen, als ze in de Oosterhoutse haven arriveerden ook nog eens bezocht door de plaatselijke collecteur van de Zwijgende Brabantse Landtol die per pond hooi een stuiver wenste te ontvangen. Dit gebruik was pas sinds 3 jaar ingevoerd door de zeer beruchte commies Adriaen van de Laar, wiens gedrag hem zelf tenslotte de kop zou kosten. De dappere boeren die deze verklaring aflegden waren: Adr. Janssen van Vorssel, 59 jaar, Andries Willemsen van Sundert, 72j., Jan Adriaen Janssen, 60 j.: Dirck Cornelis Corput, 64 j., Cornelis Leendert Weiterings, 48 j. en Cornelis Peter Cornelis Weiterings, 30 j. (R380, f68, 68v).

Bronnen

Overleven buiten de Hollandse Tuin, Han Verschure, (2004)
Zevenhonderd jaar Kasteel Dussen, een bewogen geschiedenis, Cees de Gast, (2003)
Heemkundekring Heerlijckheid Oosterhout, jaargang 1993 nr 1, p. 1918-1919, Ir. Chr. Buiks.
Resolutiën Staten-Generaal Oude en Nieuwe Reeks 1576-1630, Huygens ING.

Tijdschrift Heemkundekring De Heerlijkheid Oosterhout, jaargang 1993, nr. 1, p.1918-1919.

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl
Oorlogsellende over het Land van Heusden en van Altena in de tachtigjarige oorlog (Mededelingenblad Hist.verg.Zd-Hol, 1952) I. Verdediging De bewoners van het Land van Heusden en van Altena hebben in de laatste wereldoorlog veel ellende en schade door branden, vernielingen en inundatiën van de vijand ondervonden. Als wij eens een blik terugslaan naar de tachtigjarige oorlog, dan zal blijken welk een oorlogsellende toen over genoemde landen kwam. Reeds in 1568 werd te Heusden een compagnie Albanese ruiters gelegerd onder Nicolaa de Bastro voor rekening van de inwoners. Enige van deze ruiiers vermoordden buiten de Oud-Heusdense poort drie burgers uit Heusden. Vele branden hadden plaats. In het volgend jaar brandde door een ontploffing van het buskruit bijna een derde van de stad af. In 1572 zijn vele huizen verbrand, welke in 1587 nog niet waren opgebouwd. Toen de stad Maastricht, na een beleg van honderd en elf dagen op 29 Juni 1579 door overste Baldeus werd overrompeld, trok deze met zijn leger naar de stad Heusden, om ook deze in te nemen. Men was hiervan onderricht en in allerijl moest de stad in staat van verdediging worden gebracht. Het spreekt vanzelf, dat hieraan in de laatste jaren niet veel was gedaan. Een rekening van Johan Pels, burgemeester van Heusden, 'beroerende die fortificatiën der stede van Heusden voor d'jaar XVCLXXIX'1) Inv. oud-archief van Heusden stelt ons in staat een en ander mede te delen. Pels was door de Staten van Holland gecommitteerd tot de ontvangst en uitgaaf der penningen gedestineerd tot fortificatie der stad. In opdracht van de Staten van HoIIa nd waren twee fortificatiemeesters bezig om een tekening en bestek van de vesting te maken en hierover rapport uit te brengen. Aangezien deze met de uitvoering van hun opdracht lange tijd bezig waren, wilden de kastelein, schout, schepenen en burgemeester hierop niet wachten en besloten zij een aanvang met de werkzaamheden tot verdediging der vesting te maken. Men had ook al een bode uitgezonden met een schrijven aan de landsadvocaat, Mr. Pauwels Buys, met het verzoek dat de Staten van Holland zouden bepalen op welke wijze de defensie van Heusden zou worden tot stand gebracht. Doch daar de landsadvocaat van Antwerpen naar 's-Gravenhage was vertrokken, is de bode geruime tijd onderweg geweest. De eikenbomen vóór de stad werden ter verkrijging van een vrij schootsveld omgehakt. Een kapel, staande bij de Wijkse poort, werd met de grond gelijk gemaakt. De stadsgrachten werden dieper gemaakt. Over één ervan werd een brug gemaakt om daarover aarde te kruien en daarmede de Plassentoren te vullen. Toen men in October in verband met het seizoen meer hulp moest hebben voor de loopschans werd een bode uitgezonden naar de dorpen in het land van Heusden om arbeiders en karren bijeen te brengen. Tot begin van Januari 1580 heeft men er aan gewerkt. We hebben niet alle verbeteringen in de verdediging vermeld, doch mogen hiermede volstaan. Reeds 24 September 1579 waren de Spanjaarden in de omtrek van Heusden aangekomen en zij bezetten o.a. Drunen, Vlymen en Engelen. Door de Gouverneur en de „gemeijne" kapiteinen werd toen goedgevonden ter bewaring van de stad Heusden als zijnde ,,de frontier van Holland" de hoge Maasdijk door te steken, zowel boven als beneden Heusden. Ook de dijk in de Nolle tot Hedikhuizen onderging eenzelfde lot, met het gevolg dat het land onder water liep. II. Vernielingen en water We zullen nu mededelen wat de bewoners van de landen van het kwartier van Heusden en van Altena in die jaren hebben ondervonden. Het is een rekening van Nicolaas Blanckaert, ontvanger van de Geestelijke geannoteerde goederen in genoemde kwartieren, anno 1587 2), die ons hierover enig licht verschaft. De ontvanger deelt dan mede, waarom de pachters niet in staat waren hun pachtgeld te betalen. Op een stuk land te Hedikhuizen had de vijand in 1587, gedurende het beleg van Heusden, een schans of fort gebouwd, genaamd 't Kee- Iaff. Het land was niet alleen geheel uitgegraven, maar verwoest en vernield. Van de tienden te Engelen kwam niets binnen, aangezien het dorp in 1579 door de vijand was ingenomen. Men had daar ook gedurig 2) Algemeen Rijksarchief, collectie Van Vredenburg, inv. nr. 181. 14 een schans gehad; de meeste inwoners hadden zich binnen 's-Hertogenbosch begeven. Deze mededeling vindt zijn bevestiging i n een ver- Haring, afgelegd door twee personen, gecompareerd voor notaris W i l - Iemsen te Heusden i n September 1592, dat binnen het dorp Engelen sedert het jaar 1579 tot 1592 nooit enig bier verkocht of getapt is, en dat aldaar gedurende die tijd niemand heeft gewoond; dat de buizen of woonplaatsen geheel afgebrand en gedemolieerd zijn geweest. Een van de comparanten, Gijsbert van Engelen, verklaart dat hij in 1579 burgemeester van Engelen is geweest en hij, benevens al de inwoners, hun woonplaats hebben verlaten; de andere comparant, Lucas Gentsen van Empel, verklaart, dat hij omtrent het voorscreven dorp is opgevoed en aldaar heeft gewoond 3 ) . De ontvanger schrijft verder: „overmits de verwoestingen des Iands van Oudheusden en de kwade natte jaren zijn in dit land in t jaar vijftienhonderd zeven en tachtig geen houtgewas verkocht". Eenzelfde klacht uit hij over Herpt en Doeveren, waar acht en een half hont houtgewas gedurende deze troebelen jaren desolaat en ongebruikt is gebleven, „zo het nog tegenwoordig is blijven liggen en het onmondige weeskinderen toekomt . V a n een uiterwaard in de ban van W i j k was het gewas afgemaaid en vernield, het hooi door de jongens van de ruiters gebruikt. Het convent van den Donck had land onder Drongelen verpacht aan verschillende personen te Drongelen, Eethen en Meeuwen, doch deze hadden met de tegenwoordige verwoesting zeer „diverselick hunne woonplaatsen. Te Herpt werden in 1579 bij de aankomst van de vijand de gebouwen verbrand en vernield. In 1587 lagen de erven nog ongebruikt, als zijnde met zand overlopen. Over de tijns onder Babyloniënbroek wordt ook al weinig goeds medegedeeld: de erfgenamen van Stoffel Jordensz. zijn zo „gedepaupeert", dat sommigen van hun haar brood zijn biddende. De ontvanger vervolgt: de raap-, gerst- en korentienden onder Babyloniënbroek, H i l en onder Meeuwen, het mannenklooster binnen Heusden toebehorende, waren in 1587 door het hoge water van het gehele land van Heusden met het land van Altena, niet verpacht. A a n Huybert Petersz. van Ostaijen, wonende te Heusden, werd de 3) Rechtelijk archief van Heusden. inv. nr. 766. 15 pacht kwijtgescholden over het ongebruik en schade zo door de inundatie van het water als door het beleg van verscheidene garnizoenen i n het fort te Doeveren gelegerd, waardoor de weide zo veel heeft geleden. A a n Herman Robertsz. te Doeveren als „huurling" van gezaaid land met woonhuis en betimmering daarop staande, en een stuk land daarbij liggende, toebehorend het meergenoemd mannenklooster, werd eveneens de pacht kwijtgescholden, over het niet gebruik en schade bij hem geleden, zo door garnizoenen binnen Heusden, als van hun, die in het fort van Doeveren hebben gelegen, die gedurende de pachttijd het woonhuis en betimmering boven zijn hoofd hebben afgebroken en vernield. Tenslotte een land te Hedikhuizen, over het ongebruik door de inundatie van het water en het doorbreken van het grondwater in de zomerdijk, alsmede door het beleg van conventualen van het bovengenoemd mannenklooster, houdende de partij van de vijand binnen 's-Hertogenbosch. De pacht van deze laatste drie genoemde landen en huizen werd bij sententie van het gerecht van Heusden van 5 Januari 1589 kwijtgescholden 4 ) . A l l e vernielingen etc. zijn niet weergegeven. U i t de vele aantekeningen, die daarop betrekking hebben, is er hier en daar een enkele uitgenomen en die medegedeeld. III. Pest/ziekte Deze sleepte velen ten grave. Anthonius Petersz. Roosebrant, wonende te Heesbeen, had i n 1585 op het stadhuis te Heusden „gemeijnd" voor vier jaar vier houtland, maar al zo hij „subitelick" van de pest was gestorven en zijn zonen bij de vijand dienden, was van dat land niets bekomen. De weduwe van W i l l e m Cornelisz., alias Huiskens, wonende te Elshout, had gepacht twee morgen land, gelegen op de W i e l , maar aangezien de weduwe na het overlijden van haar man, zo door de rumoerige tijd, als door de pest geheel is verarmd, kon de rendant de penningen niet innen. 4 ) De Rijksarchivaris in Noord-Brabant deelde mede. dat de sententiën van Heusden beginnen met een later jaar, zodat de redenen niet kunnen worden medegedeeld op welke gronden dit geschi edde. ib Jan Cornelisz., woonachtig te Eethen, had in 1587 in pacht genomen drie morgen land, genaamd Dircxland of 't Weerdenburgsland, maar daar zijn vrouw en zijn huisgezin geheel door de pest waren gestorven en hij zijn land niet heeft kunnen bewerken, waardoor geen pachtgeld werd betaald. Aan broeder Jan van Balen, eertijds kelderbewaarder van het convent van Marienkroon binnen Heusden, werd betaald 125 carolus gulden over zijn alimentatie ingegaan 1 Januari 1587 en geëxpireerd 31 December daaraanvolgend. Met kanttekening ,,obijt in April 1590 . Betaald door Aart Anthoniusz., alias op 't Schoor van Herpt, bij bewijs en assignatie van de rendent aan Heer Anthonius de Best, eertijds conventuaal en naderhand prior in het klooster van den Donck, de som van 100 carolus gulden over zijn alimentatie, ingegaan en geëxpireerd als voren. Met kanttekening „in 't einde van LXXXVII overleden". In Augustus 1587 betaald aan Goossen Janss, kistenmaker te Heusden, 25 stuivers over de koop van een doodkist, daarin het dode lichaam van Heer Anthonius de Best, te begraven. Voor onderhouden in kost, kleren en andere noodzakelijkheden ten behoeve van Robbrecht van Veen en Jan van Kessel, eertijds conventualen van Mariendonk, werd voor het jaar 1587, door de rendant voor ieder betaald 100 pond van 40 groten het pond. Hij kon hiervoor geen kwitantie afgeven aangezien de broeders in het genoemde jaar aan de pest waren gestorven. Met kanttekening „bij attestatie van het gerecht van Heusden dat zij in het jaar 1587 zijn overleden' . M. D. LAMMERTS 17